Een betrouwbare vaststelling van de aanwezigheid van demyeliniserende oogzenuwlaesies op MRI is belangrijk voor de diagnostiek bij MS, aangezien de oogzenuw waarschijnlijk als vijfde anatomische regio wordt toegevoegd aan de McDonald-criteria voor de bepaling van de spreiding in plaats. Nieuw onderzoek vergeleek daarom de diagnostische testprestaties van 2 MRI-sequenties bij de identificatie van oogzenuwlaesies.
Neuritis optica (ON) komt regelmatig voor bij mensen met MS en wordt vaak vastgesteld met 2-dimensionale T2-gewogen scans van de oogkas waarin signalen van vetweefsel worden onderdrukt, zogenaamde 2D-STIR-scans. Een van de standaard MRI-sequenties voor de vaststelling van de aanwezigheid van laesies in de hersenen is 3D-FLAIR, waarin signalen van vloeistoffen en optioneel ook van vetweefsel worden onderdrukt. Onduidelijk is nog of 3D-FLAIR toepasbaar is bij de identificatie van ON.
In een prospectieve studie rekruteerden radioloog Larassati en haar collega’s 51 patiënten met klinisch geïsoleerd syndroom (CIS) bij wie binnen 4 maanden na de start van hun symptomen 2D-STIR- en 3D-FLAIR-scans waren afgenomen. 2 ervaren radiologen stelden vast of sprake was van ON. Uit een vergelijking met de referentiestandaard, een klinische diagnose van ON, bleek dat zowel 2D-STIR als 3D-FLAIR een sensitiviteit had van 100%. Ook de specificiteit was vergelijkbaar: respectievelijk 85,5 en 88,7%.
Concluderend ondersteunen de resultaten het gebruik van alleen 3D-FLAIR om zowel hersen- als oogzenuwlaesies mee te detecteren bij mensen met CIS. Op dit moment geniet 2D-STIR nog wel de voorkeur boven 3D-FLAIR, zo vertelt Larassati, onder andere omdat 2-dimensionale beelden minder gevoelig zijn voor artefacten door bijvoorbeeld spierbewegingen, ademhaling en hartslag. Mogelijk kunnen dit soort technische beperkingen in de nabije toekomst opgelost worden.
Bron: