Patiënten met eerder onbehandelde chronische lymfatische leukemie (CLL) zonder del(17p) die behandeld werden met zanubrutinib hebben een aanhoudend voordeel in progressievrije overleving (PFS) ten opzichte van patiënten die behandeld werden met bendamustine in combinatie met rituximab. Dit blijkt uit de 5-jaarsresultaten van de fase III SEQUOIA-studie.1
In cohort 1 van de SEQUOIA-studie werden 479 patiënten zonder del(17p) gerandomiseerd naar behandeling met zanubrutinib (n = 241) of bendamustine in combinatie met rituximab (BR; n = 238). Na ziekteprogressie kregen patiënten in de BR-arm de mogelijkheid om over te stappen op monotherapie met zanubrutinib. Dit gebeurde bij 25% (n = 59) van de patiënten.
Na een mediane follow-up van 61,2 maanden was de PFS niet bereikt in de zanubrutinib-arm, terwijl deze 44,1 maanden bedroeg in de BR-arm (HR 0,29; p < 0,0001). Na correctie voor de impact van COVID-19 was de PFS na 54 maanden 83% voor zanubrutinib en 45% voor BR, en na 60 maanden respectievelijk 79% en 41%. Het PFS-voordeel voor zanubrutinib bleef bestaan, ongeacht de IGHV-mutatiestatus.
De mediane totale overleving (OS) werd in geen van beide behandelingsarmen bereikt. Na correctie voor de impact van COVID-19 was de OS na 54 maanden 91% voor zanubrutinib en 88% voor BR en na 60 maanden respectievelijk 89% en 87%.
Behandelingsgerelateerde bijwerkingen van alle gradaties en graad 3 of meer kwamen voor bij respectievelijk 95% en 68% van de patiënten in de zanubrutinib-arm en 97% en 83% van de patiënten in de BR-arm. Ernstige bijwerkingen traden op bij respectievelijk 57% en 83% van de patiënten.
Bron: