De toevoeging van apalutamide aan degarelix voorafgaand aan prostatectomie leidt tot een significant betere tumorrespons bij patiënten met prostaatkanker en een ongunstige prognose. Deze resultaten van een placebogecontroleerde fase II-trial vormen een solide basis voor reeds lopende of nog op te zetten fase III-trials.
Er zijn al diverse trials uitgevoerd naar het effect van neoadjuvante hormonale therapie voorafgaand aan radicale prostatectomie. Deze trials lieten een gunstige pathologische respons zien, maar de overleving verbeterde niet. Daar zijn verschillende redenen voor aan te wijzen, aldus dr. Steven Joniau (Leuven). Een van de redenen is dat de populatie bij wie deze behandeling getest is voornamelijk bestond uit patiënten met een laag tot middelhoog risico. In de ARNEO-studie zijn vrijwel alleen patiënten met een hoog risico opgenomen, dat wil onder meer zeggen met plaatselijk gevorderde ziekte (cT3-4), prostaatspecifiek antigeen > 20 ng/ml en gleasonscore 8-10. De 84 deelnemers werden gerandomiseerd naar degarelix met apalutamide of degarelix met placebo. Het primaire eindpunt was het verschil in het percentage deelnemers met minimale restziekte (< 0,25 ml). Dit verschil was significant: het percentage was 38% in de controlearm en 9% in de interventiearm (p = 0,002). De mediane hoeveelheid restziekte was 1,7 en 0,48 (p < 0,001). Significant meer patiënten gingen van een verder gevorderd ziektestadium terug naar stadium pT2: 27% in de interventiearm en 51% in de controlearm (p = 0,03). Verder bleek het tumorvolume op een PET-CT-scan met 18F-PSMA en op een PET SUVmax-scan met 18F-PSMA na adjuvante therapie de pathologische respons te voorspellen. Verlies van het PTEN-gen was een negatieve voorspeller van het bereiken van minimale restziekte.
Bron