De optimale behandeling van recidiverend en refractair perifeer T-cellymfoom is tot op heden onbekend. Nederlands populatieonderzoek geeft inzicht in de meest toegepaste behandelstrategieën voor deze patiëntengroep.
De eerstelijnsbehandeling voor perifeer T-cellymfoom (PTCL) bestaat uit polychemotherapie zoals cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison, met of zonder etoposide (CHO(E)P), gevolgd door consolidatie met intensieve chemotherapie en een autologe stamceltransplantatie. Een aanzienlijk deel van de patiënten is echter refractair na de eerstelijnsbehandeling of krijgt een terugval (R/R). Omdat klinische studies schaars zijn, is er weinig bekend over de optimale behandeling van R/R PTCL.
Voor de landelijke populatiestudie werden alle volwassen patiënten uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) geïdentificeerd die tussen 2014 en 2019 waren gediagnosticeerd met PTCL. Het ging in totaal om 821 patiënten, van wie 32% met R/R PTCL niet anders gespecificeerd (PTCL-NOS), 37% met angio-immunoblastisch T-cellymfoom (AITL) en 30% met anaplastisch groot T-cellymfoom (ALCL).
Van de 311 R/R PTCL-patiënten kreeg 78% een tweedelijnsbehandeling: 44% kreeg DHAP/GDP, 20% kreeg brentuximab vedotine (BV) en 36% ontving een andere behandeling. Bij 47% van de patiënten trad een totale respons (ORR) op, en 35% van deze patiënten behaalde complete remissie (CR). Voor DHAP/GDP, BV en andere therapie was de CR respectievelijk 40, 43 en 23%. De 2-jaars PFS2- en OS2-schattingen, vanaf de datum van terugval, voor patiënten die in de tweede lijn werden behandeld waren respectievelijk 21% en 29%.
Een hogere leeftijd vergrootte het sterfterisico, evenals een terugval binnen 12 maanden na diagnose. Ook het PTCL-NOS-subtype leidde tot een hoger risico op sterfte.
Van de 84 patiënten die in de derde lijn werden behandeld, was de ORR 43%. Van hen bereikte 25% een CR.
Bron: