Furmonertinib is vergeleken met gefitinib geassocieerd met een significant betere progressievrije overleving en gunstiger toxiciteitsprofiel bij patiënten met niet eerder behandeld, gevorderd, EGFR-gemuteerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC).1
Furmonertinib is een nieuwe, derdegeneratie EGFR-tyrosinekinaseremmer. In de gerandomiseerde, dubbelblinde fase III FURLONG-studie wordt de uitkomst onderzocht van furmonertinib versus gefitinib bij patiënten met niet eerder behandeld, lokaal gevorderd of gemetastaseerd, EGFR-gemuteerd NSCLC. De primaire uitkomstmaat was de onafhankelijk bepaalde progressievrije overleving (PFS).
Uit de resultaten blijkt dat furmonertinib vergeleken met gefitinib geassocieerd is met een significant betere PFS.1 De mediane PFS was 20,8 maanden in de furmonertinib-arm versus 11,1 maanden in de gefitinib-arm (HR 0,44; 95%-BI 0,34-0,58; p < 0,0001). Dit PFS-voordeel van furmonertinib was ook aanwezig in alle vooraf gedefinieerde subgroepen, waaronder die op basis van prestatiestatus, type EGFR-mutatie en de aan- of afwezigheid van hersenmetastasen.
Het objectieve responspercentage was 89% met furmonertinib versus 84% met gefitinib (NS), de responsduur respectievelijk 19,7 versus 10,5 maanden (p < 0,0001) en de tijd tot progressie 20,9 versus 11,2 maanden (p < 0,0001).
Ondanks een langere blootstelling aan furmonertinib – 18,3 maanden versus 11,2 maanden met gefitinib – was deze nieuwe EGFR-remmer over het algemeen geassocieerd met een iets gunstiger toxiciteitsprofiel. Behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) van graad 3 of meer kwamen voor bij 11% van de patiënten in de furmonertinib-arm versus 18% van de patiënten in de gefitinib-arm. In deze studiearmen werd de behandeling wegens TRAE’s onderbroken of gestopt bij respectievelijk 13 versus 16% en 3 versus 2%.