Oudere patiënten met acute myeloïde leukemie (AML) die een inductiebehandeling bestaande uit decitabine in plaats van conventionele inductiechemotherapie krijgen, hebben een vergelijkbare overleving, maar ervaren minder toxiciteit.
Een gerandomiseerde fase III-studie van de EORTC Leukemiegroep, GIMEMA, CELG en GMDSSG vergeleek de werkzaamheid en veiligheid van een tien dagen durende inductiebehandeling bestaande uit decitabine met de conventionele inductiechemotherapie (IC) bij oudere patiënten (≥ 60 jaar) met nieuw gediagnosticeerde AML, voorafgaand aan hun hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT).
Het percentage met decitabine behandelde patiënten dat uiteindelijk een HSCT onderging, was vergelijkbaar met het percentage in de IC-arm (40 vs. 39%). In de IC-arm bereikte een hoger percentage complete remissie (61 vs. 48%), maar de totale overleving (OS) was vergelijkbaar tussen beide armen: 15 maanden in de decitabine-arm en 18 maanden in de IC-arm. Na vier jaar was 26% van de patiënten in de decitabine-arm en 30% van de patiënten in de IC-arm nog in leven.
Een opvallend verschil tussen de behandelarmen was het aantal graad 3-5 behandelingsgerelateerde bijwerkingen vóór HSCT. Patiënten in de decitabine-arm hadden minder vaak koorts, neutropenie, orale mucositis en diarree. De 30-dagenmortaliteit was 3,6% in de decitabine-arm en 6,4% in de IC-arm.
Bron