Resultaten van de TROPHY1-studie ondersteunen de veiligheid van percutane endovasculaire echografische denervatie van de pulmonaalarterie bij patiënten met pulmonale arteriële hypertensie (PAH). Daarnaast resulteert deze procedure bij de meerderheid van de patiënten in een verbetering van de hemodynamiek, functionele capaciteit en klinische risicoscore, een jaar na de procedure vastgesteld.
Bij PAH-patiënten kunnen tekenen van sympathische overactiviteit aanwezig zijn, wat gepaard gaat met slechte uitkomsten. Deze bevinding suggereert dat het sympathische zenuwstelsel een rol zou kunnen spelen bij de pathogene.
TROPHY1-studie
Gedurende de 12 maanden na de denervatie van de pulmonaalarterie werden geen ernstige proceduregerelateerde adverse events gemeld. De transplantatievrije overleving was 96%. 19 patiënten voltooiden de follow-up van 12 maanden. De gegevens van de overige 4 patiënten waren niet beschikbaar (1 overlijden, 1 geval van therapieontrouw en 2 patiënten die switchten naar intraveneus prostanoïde).
De gemiddelde druk in de pulmonaalarterie was met 6,3 mmHg afgenomen in maand 4-6 (p < 0,001) en met 3,9 mmHg in maand 12 (p = 0,03) ten opzichte van baseline.
De andere indicatoren voor de hemodynamiek en functionele capaciteit bleven vrij stabiel:
- 6-minuten loopafstand: toename van 45,5 m in maand 4-6 (p < 0,01) en toename van 20 m in maand 12 (niet significant);
- dagelijkse activiteit: toename van 709 stappen/dag in maand 4-6 (p = 0,04) en toename van 637 stappen/dag in maand 12 (niet significant);
- pulmonale vaatweerstand: afname van 101,8 dyn.s.cm-5 in maand 4-6 (p < 0,01) en toename van 14 dyn.s.cm-5 in maand 12 (niet significant);
- cardiale output: toename van 0,35 l/min in maand 4-6 en afname van 0,2 l/min in maand 12 (beide niet significant); en
- gemiddelde druk in rechteratrium: afname van 2,6 mmHg in maand 4-6 (p < 0,01) en afname van 0,9 mmHg in maand 12 (niet significant).
Veranderingen na een jaar
Na 12 maanden was de gecombineerde beoordeling van hemodynamiek, functionele capaciteit en klinische risicoscore verbeterd bij 58%, stabiel bij 32% en verslechterd bij 10% van de patiënten ten opzichte van baseline.
Bron: