Uit analyses van het Europese SPACE-cohort blijkt dat van de patiënten die met recent ontstane chronische rugpijn met onbekende oorzaak terecht komen bij de reumatoloog, een derde axiale spondyloartritis (axSpA) heeft. Bij veruit de meeste patiënten kon deze diagnose al ondubbelzinnig en betrouwbaar gesteld worden tijdens het eerste onderzoek.
Al in 2009 werd het Europese, longitudinale SPondyloArthritis Caught Early (SPACE) cohort opgezet om de prevalentie van axSpA en de betrouwbaarheid van een vroege diagnose te onderzoeken. In de huidige studie analyseerde de SPACE-onderzoekers gegevens van 555 patiënten jonger dan 45 jaar met chronische rugpijn met onbekende oorzaak die ≥ 3 maanden en ≤ 2 jaar geleden ontstond. Patiënten met een verhoogde kans op axSpA (op basis van vooraf gespecificeerde SpA-kenmerken) werden gevolgd in de studie, de rest werd geëxcludeerd. Tijdens elk bezoek beoordeelde de reumatoloog de aan- of afwezigheid van axSpA met een mate van zekerheid (LoC) variërend van 0 (totaal niet zeker) tot 10 (heel zeker).
De primaire uitkomst was de definitieve klinische diagnose axSpA (LoC ≥7) na 2 jaar follow-up. Op baseline kregen 175 patiënten (32%) deze diagnose met een gemiddelde LoC (SD) van 8,1 (2,0). Na 2 jaar waren dit er nog 166 (30%), met een LoC van 8,7 (1,0). De diagnostische beoordeling op baseline bleek behoorlijk ondubbelzinnig en stabiel, want bij maar 6% van degenen met een axSpA-diagnose, was deze na 2 jaar weerlegd. Andersom kreeg 9% van de patiënten met de diagnose ‘geen axSpA’ op baseline, later alsnog de diagnose axSpA. Zoals verwacht waren SpA-kenmerken meer uitgesproken na 2 jaar dan op baseline.
Tot slot gaf de aan- of afwezigheid van sacro-iliitis in beeldvormend onderzoek op baseline het beste onderscheid tussen wel of geen axSpA na 2 jaar.
Bron: