Remissie is het behandeldoel bij lupus erythematodes (SLE),1 maar tot nu ontbrak een gemeenschappelijke definitie over wat remissie dan is. Die definitie is er nu, dankzij het Definition Of Remmission In SLE (DORIS)-project.
“De definitie maken is mede zo lastig omdat de uitkomsten van SLE nog steeds matig zijn: patiënten ervaren een lage kwaliteit van leven2 en de mortaliteit is nog steeds significant hoog”,3 vertelt hoogleraar Klinische Immunologie en Reumatologie Ronald van Vollenhoven van het Amsterdam UMC. “Beter behandelen kan met nieuwe medicatie, maar ook met beter gebruik van huidige behandelingen. Zo kwam er eerder al de aanbeveling om SLE ‘treat to target’ te behandelen1 met als doel remissie.”
Lange weg
Omdat er geen uniforme definitie van remissie bestond, werkte de DORIS-groep met medisch specialisten in reumatologie, nefrologie, dermatologie en klinische immunologie en patiëntvertegenwoordigers de afgelopen vijf jaar al aan een raamwerk, op basis van systematische literatuurreviews, specifieke onderzoeksvragen en de mate van bewijs. Dit jaar kwamen de zestig leden ook tot consensus over een werkbare definitie. Die luidt: “Een klinische SLEDAI gelijk aan nul, een lage score op de Physician Global Assessment-vragenlijst [< 0,5 (0-3)], en een stabiele medische behandeling: dat zijn de kernpunten van de definitie SLE in remissie.”
Stabiele behandeling
Serologie en tijdsduur vallen buiten de definitie van remissie. “Serologie is niet betekenisvol voor de behandeling”, legt Van Vollenhoven uit. “Dat geldt ook voor de term ‘duurzaam’.” Verder mag de patiënt nog antimalaria, een lage dosis prednison (5 mg/dag of minder), en/of immuunsuppressiva inclusief biologicals gebruiken. “Helemaal geen medicatie meer nodig hebben, komt namelijk zeer zelden voor en is dus niet bruikbaar in de praktijk.” Tot slot adviseert Van Vollenhoven: “Gebruik deze definitie als het na te streven behandeldoel in klinische zorg, als concept in onderwijs, en als belangrijkste uitkomstmaat in onderzoek, zowel bij klinische trials als observationele studies.”
Literatuur:
- Van Vollenhoven RF, Mosca M, Bertsias G, et al. Ann Rheum Dis. 2014;73:958-967.
- Bexelius C, Wachtmeister K, Skare P, et al. 2013;22:793-801.
- Bultink IEM, De Vries F, Van Vollenhoven R, et al. Rheumatology (Oxford). 2021;60:207-216.
Bron: