Ongeacht de ernst van de MS aan het begin van de behandeling, leidt ozanimod tot een significante en klinisch belangwekkende vermindering van het jaarlijkse aantal relapsen (ARR) vergeleken met IFN-β-1a. Dit blijkt uit de resultaten van een post-hocanalyse van de fase III-trials SUNBEAM en RADIANCE.
Het doel van de analyse was het evalueren van de effectiviteit van ozanimod en IFN-β-1a afhankelijk van de hoogte van de EDSS-score op baseline. Hierbij werden drie EDSS-categorieën onderscheiden: 0-1,5, 2-3,5 en > 3,5. Vergeleken werd het effect van ozanimod 0,92 mg per dag versus intramusculair toegediende IFN-β-1a 30 µg per week gedurende ≥ 12 maanden in de SUNBEAM-studie en 24 maanden in de RADIANCE-studie. Deze studies telden in totaal 2659 deelnemers.
In elk van de drie EDSS-categorieën was de ARR significant lager bij gebruik van ozanimod dan van IFN-β-1a. De range van de ARR was bij ozanimod 0,09-0,31 en bij IFN-β-1a 0,22-0,49. De incidentieratio varieerde van 0,43 tot 0,62 (95%-BI 0,29-0,84; p ≤ 0,0023). Ook nam in elke EDSS-categorie het aantal hersenlaesies relatief minder toe bij gebruikers van ozanimod; dat gold voor het aantal nieuwe of groeiende T2-laesies over een periode van 12 maanden en GdE-laesies na 12 maanden. Het percentage deelnemers met confirmed disability progression (CDP) na 3 en 6 maanden verschilde in geen enkele EDSS-categorie.
Bron: