Een real-world studie laat zien dat de EGFR C797X-mutatie een van de meest relevante resistentiemutaties vormt na eerste- en tweedelijnsbehandeling voor NSCLC met osimertinib. De onderzoekers vonden dat in die situaties de mutatie frequenter optreedt dan een MET-amplificatie.
Onderzoekers gebruikten een grote Amerikaanse database om na te gaan hoe frequent de EGFR C797X-mutatie optreedt. In deze database zijn gegevens verzameld van patiënten met NSCLC die waren behandeld met osimertinib en die met behulp van ctDNA waren onderzocht. Er werd een analyse uitgevoerd op de data van patiënten die in de eerste lijn waren behandeld met osimertinib (n = 1337), en patiënten die osimertinib in de tweede lijn kregen (n = 713).
Bij osimertinib in de eerste lijn werd de C797X-mutatie ontdekt bij 87 patiënten (6,5%). Bij tweedelijnsbehandeling trad de mutatie op bij 99 patiënten (13,9%). Daarbij moet opgemerkt worden dat de mutaties ontdekt werden op enig moment tijdens behandeling met osimertinib, en dus niet per se op het moment van progressieve ziekte, benadrukten de onderzoekers.
Verder werd een verband gevonden tussen de duur van de behandeling met osimertinib en het optreden van resistentiemutaties. Zo was in de eerstelijnsgroep tijdens het eerste jaar behandeling een MET-amplificatie de meest frequent optredende resistentiemutatie en werd vervolgens de EGFR 797X-mutatie de meest voorkomende. In de tweedelijnsgroep was de EGFR 797X-mutatie bijna direct de meest frequent optredende resistentiemutatie. In de subgroep patiënten die na eerstelijnsbehandeling met osimertinib progressie vertoonden, werd de EGFR 797X-mutatie bij 12,5% gevonden.
De EGFR 797X-mutatie is potentieel een behandelbaar doelwit met behulp van de momenteel nog experimentele vierdegeneratie EGFR-TKI’s, aldus de onderzoekers.
Bron: