Een analyse van gegevens van ruim 6.000 vrouwen laat zien dat het ervaren van matig tot ernstige opvliegers tijdens de menopauze geassocieerd is met een hogere kans om binnen 15 jaar metabool syndroom en/of hypertensie te ontwikkelen.1
Eerdere studies suggereren een relatie tussen de ernst van klachten tijdens de overgang en de kans om in de jaren daarna symptomen te ontwikkelen die passen bij het cardiometabool syndroom. Om een meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de relatie tussen (de ernst van de) klachten tijdens de overgang en het cardiometabool syndroom, analyseerden Griekse onderzoekers gegevens van ruim 6.200 vrouwen die bekend waren bij een menopauzekliniek. Bij hun eerste bezoek aan de kliniek was bij geen van de vrouwen sprake van cardiometabool syndroom.
Geen van de vrouwen gebruikte in de jaren van het onderzoek hormoontherapie. De vrouwen werden op basis van de ernst van hun opvliegers verdeeld in 3 groepen (geen, milde, matig tot ernstige opvliegers) en gedurende 15 jaar gevolgd. Na 15 jaar had 22,6% van de vrouwen zonder opvliegers bij het eerste bezoek aan de kliniek metabool syndroom ontwikkeld tegenover 28,2% van de vrouwen die bij het eerste bezoek matig tot ernstige opvliegers hadden (p = 0,049). Voor het ontwikkelen van hypertensie was dit respectievelijk 26,9 en 38,9% (p = 0,025). Bovendien was bij de vrouwen met matig tot ernstige opvliegers de duur tot het ontwikkelen van metabool syndroom of hypertensie korter dan bij vrouwen zonder of met milde opvliegers (11,2 vs. 13,1 jaar voor metabool syndroom en 10,5 vs. 12,7 jaar voor hypertensie; in beide gevallen p < 0,001). De ernst van de opvliegers bij het eerste bezoek aan de kliniek bleek dus te correleren met de kans om na 15 jaar metabool syndroom of hypertensie te hebben ontwikkeld.
Op basis van deze uitkomsten stellen de onderzoekers dat bij het overwegen van hormoontherapie bij vrouwen in de menopauze rekening gehouden zou moeten worden met de ernst van de opvliegers.
Bron: