Bij patiënten met stadium II-III tripelnegatief mammacarcinoom (TNBC) leidt de toevoeging van atezolizumab aan neoadjuvante chemotherapie, gevolgd door adjuvant atezolizumab, niet tot een betere eventvrije overleving (EFS). Dit blijkt uit de fase III NSABP B-59/GBG-96-GeparDouze-studie.1
Eerdere studies, zoals de IMpassion130, lieten zien dat het toevoegen van atezolizumab aan de behandeling voor gemetastaseerd TNBC gepaard ging met een betere progressievrije overleving. De NSABP B-59/GBG-96-GeparDouze-studie had als doel om te onderzoeken of toevoeging van atezolizumab aan neoadjuvante chemotherapie bij stadium II-III TNBC ook tot betere behandeluitkomsten leidt.
Voor de studie werden 1.550 patiënten gerandomiseerd naar neoadjuvante chemotherapie met (n = 773) of zonder atezolizumab (n = 777), gevolgd door adjuvant atezolizumab in de experimentele groep en een placebo in de controlegroep. Na een mediane follow-up van 46,9 maanden was de 4-jaars EFS 85,2% in de atezolizumab-groep vs. 81,9% in de controlegroep. Dit verschil was niet significant (HR 0,8, p = 0,08). Een subgroepanalyse suggereert dat alleen patiënten met positieve lymfeklieren voordeel hadden van toevoeging van atezolizumab (p = 0,039). Ook de 4-jaars algehele overleving was vergelijkbaar: 90,2% in de atezolizumab-groep vs. 89,5% in de placebogroep (HR 0,86). Wel leidde toevoeging van atezolizumab tot het vaker bereiken van een pathologisch complete respons (pCR), respectievelijk bij 63% vs. 57% van de patiënten.
Het bijwerkingenprofiel was relatief vergelijkbaar tussen beide groepen. Graad 3/4 bijwerkingen traden op bij 75,3% in de atezolizumab-groep en bij 73,4% in de placebogroep.
De onderzoekers benadrukken het belang van verder onderzoek naar biomarkers die patiënten kunnen identificeren die mogelijk baat hebben bij het toevoegen van checkpointinhibitors aan (neo)adjuvante therapie voor TNBC.
Bron: