Uit een recente genoombrede associatiestudie onder ruim 12.000 mensen met MS bleek dat mensen met 2 kopieën van de variant rs10191329 in de DYSF-ZNF638-locus een snellere ziekteprogressie hebben dan niet-dragers. Een Nederlandse studie dook dieper in enkele pathologische en functionele uitkomstmaten.
De onderzoekers bepaalden het genotype voor rs10191329 bij 290 MS-patiënten van wie weefsel aanwezig was in de Nederlandse Hersenbank. Er waren maar 6 donoren met het homozygote risicoallel A:A. In vergelijking met niet-dragers hadden deze mensen meer laesies in de cortex en hersenstam. Ook waren er meer microgliacellen met een ‘schuimig’ uiterlijk (p = 0,036) en minder vertakte microglia (p = 0,009), wat een teken kan zijn van zenuwschade.
De onderzoekers matchten vervolgens de 6 donoren met een cohort van 12 niet-dragers (C:C) op basis van leeftijd, geslacht, post-mortemkenmerken, progressief fenotype, leeftijd bij de start van MS en het aantal jaar tot een EDSS-score van 6,0 was bereikt. Immunohistologisch onderzoek liet zien dat homozygote dragers van het risicoallel meer laesies en een lagere zenuwdichtheid hadden in de cortex en meer laesies en schade aan axonen in de piramidebaan.
Vervolgens keken de onderzoekers naar genexpressie van de flankerende genen DYSF en ZNF683, die normaal gesproken betrokken zijn bij respectievelijk membraanherstel in spieren en het onderdrukken van ongeïntegreerd virus-DNA. Voor de 2 groepen samen bleek dat beide genen minder tot expressie kwamen in actieve laesies dan in normaal uitziende witte stof. Er was een sterke correlatie tussen de aanwezigheid van oligodendrocyten en expressie van DYSF en ZNF638. Uit een vergelijking tussen de A:A-groep en C:C-groep bleek dat de A:A-groep een significant hogere expressie had van DYSF in normaal uitziende grijze stof en van ZNF638 in normaal uitziende witte stof. Wat dit precies betekent voor de onderliggende ziektemechanismen, zal in verder onderzoek moeten worden nagegaan.
Bron: