Siponimod remt het dunner worden van de ganglioncel en binnenste plexiforme lagen (GCIPL) na 24 maanden significant. Dat remmende effect treedt ook op in de retinale zenuwvezellaag (RNFL) na 12 en 24 maanden. Dit blijkt uit een substudie van EXPAND bij deelnemers met secundair progressieve MS (SPMS).
MS gaat op den duur gepaard met verdunning van de binnenste retinale laag, waaronder de GCIPL en de RNFL, wat een teken is van neuroaxonale dystrofie. Dit verschijnsel is geassocieerd met aan MS gerelateerde beperkingen en hersenatrofie, en is meer uitgesproken bij progressieve MS. In de placebogecontroleerde EXPAND-trial van siponimod is bij een aantal deelnemers optische coherentietomografie (OCT) uitgevoerd, waarmee weefselschade bij PMS kan worden gemeten. Vervolgens is met OCT het mogelijke effect van siponimod op retinale verdunning nagegaan.
Het aantal deelnemers aan deze substudie bedroeg 159, van wie 104 waren behandeld met siponimod en 55 met placebo. Na 12 maanden was de RNFL in de siponimod-groep minder dun (0,39 vs. -0,99; p = 0,099) dan in de placebogroep. Na 24 maanden was dit verschil er niet meer, maar dat komt mogelijk doordat de RNFL in het tweede jaar minder vaak gemeten kon worden. De GCIPL was in de siponimod-groep minder verdund na 12 maanden (-2,5 vs. -2,76; p = 0,875) en na 24 maanden (-0,47 vs. -4,29; p = 0,01). Siponimod verminderde de retinale verdunning na 12 maanden (0,66 vs. -1,86; p = 0,006) en 24 maanden (-0,05 vs. -2,3; p = 0,033).
De studie wordt beperkt door het relatief lage aantal deelnemers en variatie in de OCT-maten. Toch bevestigen de resultaten de sensitiviteit van OCT als maat voor weefselschade bij progressieve MS. De resultaten zijn ook in lijn met eerder gemelde gunstige effecten in de EXPAND-studie van siponimod op andere uitkomstmaten die zijn gerelateerd aan neurodegeneratie. De hier gepresenteerde resultaten moeten bevestigd worden in een grotere populatie patiënten.
Bron: