Bij mensen met hiv die overstappen op cabotegravir en rilpivirine blijft de hiv-suppressie in de geslachtsorganen en rectale weefsels behouden, zo blijkt uit een Spaanse studie.1 Met de uitzondering van rilpivirine in het zaadplasma, bleven de concentraties eiwit-ongebonden cabotegravir en rilpivirine in de geslachtsorganen en rectale weefsels boven de EC50 voor hiv-1.
De penetratie van antivirale middelen is beperkt in de geslachtsorganen en rectale weefsels van mannen en vrouwen met hiv. Onderzoekers bepaalden in een Spaans academisch ziekenhuis de aanwezigheid van cabotegravir (CAB), rilpivirine (RPV) en hiv-RNA in het zaadplasma, de cervicovaginale vloeistof en het rectale weefsel bij virologisch onderdrukte mensen met hiv die overstapten op tweemaandelijkse intramusculaire injectie van CAB/RPV.
In totaal werden 16 cisgendermannen en 15 cisgendervrouwen met een mediane leeftijd van 43 jaar geïncludeerd. Uit het virologisch onderzoek bleek dat op baseline en na 4 maanden in het bloedplasma, zaadplasma en rectale weefsel van alle mannen en in het bloedplasma en de cervicovaginale vloeistof van alle vrouwen minder dan 20 kopieën hiv-RNA per ml aanwezig waren. Er werden geen bijwerkingen van graad 3 of 4 geconstateerd en bij geen van de patiënten werd de behandeling wegens bijwerkingen gestopt.
In het zaadplasma, de cervicovaginale vloeistof en het rectale weefsel oversteeg de niet aan eiwit gebonden CAB-fractie ruimschoots de halfmaximale effectieve concentratie (EC50) voor wildtype hiv-1. In de cervicovaginale vloeistof en het rectale weefsel kwamen de totale en niet aan eiwit gebonden RPV-fracties uit boven respectievelijk de eiwit-aangepaste 90%-inhibitoire concentratie (IC90) en de EC50. In het zaadplasma waren de totale en niet aan eiwit gebonden RPV-fracties lager dan de eiwit-aangepaste IC90 en EC50.
Bron: