Patiënten met inoperabele chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH) die ballonpulmonalisangioplastiek (BPA) ondergaan, hebben minder ernstige bijwerkingen als zij voorafgaand aan de BPA riociguat ontvangen. Dit komt mogelijk doordat riociguat een gunstig effect heeft op de pulmonale hemodynamiek.
Bij chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH) is de bloeddruk in de longslagader verhoogd als gevolg van chronische longembolieën. Als een operatie niet mogelijk is kunnen patiënten behandeld worden met ballonpulmonalisangioplastiek (BPA) of met het medicijn riociguat.
De resultaten van de RACE-trial (Riociguat versus balloon pulmonary angioplasty in non-operable chronic thromboembolic pulmonary hypertension; NCT02634203) lieten eerder zien dat BPA leidde tot een significant hogere afname van de pulmonale vaatweerstand (PVR) dan riociguat. BPA leidde echter ook tot ernstigere bijwerkingen. Na afloop van de 26 weken durende RACE-trial kregen alle patiënten die nog steeds klachten en een verhoogde PVR hadden (> 4 Wood Units), de mogelijkheid voor add-on therapie. Patiënten die initieel behandeld werden met BPA kwamen in aanmerking voor riociguat en andersom. Na nog eens 26 weken evalueerden de onderzoekers de behandeleffecten opnieuw.
Van de 53 patiënten die een eerstelijnsbehandeling met riociguat ontvingen voltooiden 48 de eindmeting na één jaar. 36 van hen ondergingen BPA als add-on therapie, 12 behielden de behandeling met riociguat. Van de 52 patiënten die als eerste BPA ondergingen voltooiden 51 de eindmeting. 18 van hen kregen riociguat als add-on therapie, 33 kregen geen aanvullende behandeling.
De volgorde van de behandelingen maakte geen verschil voor het effect op de PVR. De volgorde was wel van belang voor het optreden van ernstige bijwerkingen als gevolg van BPA. Patiënten die eerst met BPA en daarna met riociguat behandeld werden hadden vaker ten minste één ernstige bijwerking dan patiënten die eerst riociguat en daarna BPA ontvingen (42 versus 14%).
Bron: