In de groep patiënten met MET-exon 14-skippingmutaties kan onderscheid gemaakt worden tussen vier verschillende subgroepen. Het lijkt erop dat deze groepen mogelijk baat hebben bij een op maat gesneden therapie, vertelden Chinese onderzoekers.
Voor de behandeling van NSCLC met MET-exon 14-skippingmutaties zijn er inmiddels diverse opties, zoals savolitinib, capmatinib en tepotinib. Maar hoewel deze therapieën effectief zijn, heeft ongeveer de helft van de patiënten geen baat hiervan, wat suggereert dat in deze tumoren sprake is van biologische heterogeniteit.
Dit onderzochten Chinese onderzoekers bij een groep NSCLC-patiënten die met MET-remmers waren behandeld. Zij voerden hiertoe een RNA-analyse uit van 2600 oncologie- en immuungerelateerde genen.
Hiermee werd duidelijk dat bij patiënten met MET-exon 14-mutaties vier groepen zijn te onderscheiden. Bij subtype A (33,3%) was veelal sprake van agressieve klinische kenmerken, zoals een vergevorderd ziektestadium en relatief grote tumoren. Tevens was in deze groep sprake van een activatie van de MET-signalering en een immunosuppressief micromilieu. Subtype B werd gekenmerkt door mutaties in genen die betrokken zijn bij de vetstofwisseling en bij oxidatieve stress. Bij subtype C was er een verhoogde infiltratie van T-cellen en macrofagen en kwamen immuungerelateerde genen verhoogd tot expressie. Bij subtype D was sprake van een activatie van andere oncogene pathways, zoals WNT, MAPK, NOTCH en ERBB.
Volgens de onderzoekers suggereren de bevindingen dat subtype A relatief gevoelig is voor behandeling met MET-remmers, terwijl subtype D hier juist mogelijk resistent voor is. Zij merken verder op dat patiënten met subtype C mogelijk baat hebben bij immuuntherapie.
Bron: