Er zijn aanwijzingen gevonden voor een omgekeerde causale relatie tussen de linolzuurspiegel in het bloed en de kans op een ischemische beroerte, in het bijzonder een corticaal infarct. Het onderliggende mechanisme van de beschermende werking van linolzuur tegen ischemische beroerte moet in vervolgonderzoek duidelijker worden.
Epidemiologische studies hadden al aanwijzingen opgeleverd voor een omgekeerde associatie tussen de linolzuurspiegel en de kans op ischemische beroerte. Over de precieze aard van deze associatie bestond nog onduidelijkheid. Om een mogelijke causale relatie aan te kunnen tonen, hebben de onderzoekers een analyse op basis van Mendeliaanse randomisatie (MR) uitgevoerd.
De onderzoekers beschikten over de benodigde gegevens van ruim 34.000 cases en bijna 405.000 controlepersonen met Europese wortels van het consortium MEGASTROKE. In de MR-analyse werden 17 enkel-nucleotide polymorfieën (SNP’s) die zijn geassocieerd met de linolzuurspiegel ingezet als instrumentele variabelen (IV’s).
Elke toename met 1 standaard van de genetisch voorspelde linolzuurspiegel was negatief geassocieerd met een afname van 2% (95%-BI 1–3) in de incidentie van ischemische beroerte. De causale associatie tussen de voorspelde linolzuurspiegel en een corticaal infarct was significant (OR 0,95; 95%-BI 0,92–0,98; p = 3,45×10-4), maar er was geen significante causale associatie tussen die spiegel en een beroerte met cardiale emboliebron (OR 0,98; 95%-BI 0,96–1,00; p = 0,05) of een subcorticaal infarct (OR 1,02; 95%-BI 0,99–1,05; p = 0,11). De resultaten bleven in grote lijnen gelijk bij sensitiviteitsanalyses met twee extra SNP-sets als IV’s.
Bron:
Wu, D, et al. Effect of linoleic acid on ischemic stroke: A Mendelian randomization study. S21.001.