Patiënten met atriumfibrilleren (AF) die worden behandeld met katheterablatie, vertonen 2 jaar later minder cognitieve achteruitgang dan degenen die alleen medicatie krijgen. Dit komt naar voren uit resultaten van de prospectieve SAGE-AF-studie.
Eerdere studies hadden al een associatie laten zien tussen patiënten met ritmestoornissen en cognitieve problemen. SAGE-AF (Systematic Assessment of Geriatric Elements in Atrial Fibrillation) is specifiek opgezet om associaties tussen ablatie en cognitie cross-sectioneel en longitudinaal te onderzoeken. De trial rekruteerde tussen 2016 en 2018 in totaal 887 mensen van 65 jaar en ouder, met een gemiddelde leeftijd van 75,2 jaar (± 6,7 jaar). Van de 887 deelnemers waren 193 (21,8%) behandeld met katheterablatie. Alle deelnemers ondergingen een cognitieve test (de MoCA: Montreal Cognitive Assessment) op baseline, na 1 en na 2 jaar. De MoCA-score varieert van 0 tot 30; een score van 23 of minder werd in dit onderzoek beschouwd als teken van cognitieve beperking.
Deelnemers in de ablatiegroep hadden vaker een implanteerbare hartmonitor gehad (45,6% versus 27,5%; p < 0,001) en hadden vaker persisterende AF (31,1 versus 22,5%; p < 0,05). In de ablatiegroep was de gemiddelde MoCA-score na 2 jaar 2 punten hoger dan in de groep zonder ablatie: 25 versus 23. Na correctie voor de propensity score had de groep die katheterablatie onderging een 30% lagere kans om cognitieve beperkingen te ontwikkelen (OR 0,70; 95%-BI 0,50-0,97). Er waren geen significante verschillen tussen beide groepen in de kans op bloedingen of ischemische gebeurtenissen. Ook had behandeling met warfarine geen significant effect op cognitie vergeleken met behandeling met andere anticoagulantia.
Bron