Na een behandelduur van zo’n drie jaar bleek de effectiviteit van cabotegravir plus rilpivirine iedere acht weken (Q8W) niet-inferieur aan de vierwekelijkse doseringsfrequentie (Q4W). Bij beide regimes blijven hoge niveaus van virologische suppressie gehandhaafd. Dit is naar voren gekomen uit de ATLAS-2M-studie.
Cabotegravir plus rilpivirine, maandelijks of iedere 2 maanden intramusculair gedoseerd, is een afdoend langwerkend regime voor de handhaving van hiv-1-virologische suppressie. Zowel de primaire analyse in week 48 als de secundaire analyses in week 96 van de ATLAS-2M-studie, een studie die wordt uitgevoerd bij patiënten met hiv-1, toonden non-inferioriteit aan van cabotegravir plus rilpivirine Q8W in vergelijking met Q4W.
Tijdens dit congres zijn de resultaten na 152 weken gepresenteerd. Op dat moment vertoonde cabotegravir plus rilpivirine Q8W een niet-inferieure werkzaamheid in vergelijking met de Q4W. In deze twee groepen had respectievelijk 2,7 en 1,0% van de deelnemers een hiv-1-RNA-titer van ≥ 50 kopieën/ml.
Er werden hoge niveaus van virologische suppressie waargenomen. Bij 86 à 87% van de deelnemers bleef een hiv-1-RNA-titer van < 50 kopieën/ml behouden. Verder hadden 11 patiënten (2,1%) in de Q8W-groep en 2 patiënten (0,4%) in de Q4W-groep een bevestigd virologisch falen. Dit komt neer op 2 extra gevallen sinds de analyse in week 96. Beide patiënten zaten in de Q8W-groep en hadden tijdens de behandeling optredende resistentie-geassocieerde mutaties tegen rilpivirine en cabotegravir.
De veiligheidsprofielen waren vergelijkbaar. Er werden geen nieuwe significante veiligheidssignalen waargenomen. Reacties op de injectieplaats waren de meest voorkomende bijwerking. De meeste (98,9%) waren licht of matig van ernst en waren mediaan 3 dagen aanwezig. Weinig deelnemers stopten om injectiegerelateerde redenen.
Deze gegevens bieden een verdere ondersteuning voor langwerkend cabotegravir plus rilpivirine voor de handhaving van virologische suppressie van hiv-1.
Bron: