Wanneer mensen met hiv switchen naar langwerkend cabotegravir plus rilpivrine (CAB+RPV LA) als onderhoudsbehandeling blijft er sprake van virologische suppressie, met lage percentages van falen van de behandeling in de eerste 6 maanden na de overstap. Dit blijkt uit een analyse van het Duitse CARLOS-cohort.
Het CARLOS-cohort is opgezet om real-world data te verzamelen over de effectiviteit van CAB+RPV LA en om na te gaan in hoeverre patiënten therapietrouw zijn en daarnaast hoe zij de behandeling ervaren. In Glasgow presenteerden de onderzoekers een analyse van de 6 maanden na de eerste injectie.
Na 6 maanden was virologische suppressie bereikt bij 89,5% (179/200) van de patiënten. Bij 2% (4/200) van de patiënten was sprake van 50 of meer hiv-RNA-kopieën/ml en bij 0,5% (1/200) van virologisch falen, dat werd gedefinieerd als een bevestigde hiv-RNA van ≥ 200 kopieën/ml of een eenmalige meting daarvan gevolgd door het stoppen met de behandeling. Deze patiënten hadden geen risicofactoren voor virologisch falen en hadden alle injecties op tijd gekregen. Er was hier sprake van zowel een INSTI- als een NNRTI-resistentiemutatie. Verder stopte 3% vanwege allergische reacties op de injectieplaats en 5% om andere, niet-virologische redenen.
Bijwerkingen als gevolg van de behandeling, met uitzondering van injectiereacties, traden op bij 21 patiënten. Zij rapporteerden in totaal 50 bijwerkingen van graad 1 of 2. Er was één ernstige bijwerking van graad 3; een ziekenhuisopname wegens het verslechteren van een angststoornis. De meest voorkomende bijwerkingen waren pyrexie, pijn, hoofdpijn, pijn in een ledemaat, misselijkheid, vermoeidheid en een slaapstoornis. Injectiereacties kwamen voor bij 218 van de 866 injecties en waren allemaal van graad 1 of 2.
90,7% van de injecties werd op tijd gegeven, 6% was te vroeg (< 7 dagen) en 2,8% te laat (> 7 dagen). Uit de vragenlijsten bleek ten slotte dat patiënten significant tevredener waren over hun behandeling.
Bron: