Uit een interimanalyse van de COMMANDS-studie blijkt dat luspatercept superieur is aan epoëtine alfa bij de behandeling van anemie bij laagrisico myelodysplastische syndromen.
Patiënten met een laagrisico myelodysplastisch syndroom (LR-MDS) die lijden aan chronische anemie hebben een verhoogde morbiditeit, ijzerstapeling en bovendien verminderde overleving. Erytropoësestimulerende middelen (ESA’s), de huidige zorgstandaard, werken bij deze patiënten echter suboptimaal.
De COMMANDS-studie onderzocht de werkzaamheid en veiligheid van luspatercept en epoëtine alfa bij 356 ESA-naïeve, transfusieafhankelijke LR-MDS-patiënten. Het primaire eindpunt van de studie was het bereiken van transfusieonafhankelijkheid van rode bloedcellen (RBC-TI) gedurende 12 weken of langer, met een gelijktijdige gemiddelde hemoglobinetoename van ten minste 1,5 g/dl gedurende de eerste 24 weken.
Luspatercept presteerde beter dan epoëtine alfa; 59% van de met luspatercept behandelde patiënten bereikte het primaire eindpunt, vergeleken met 31% in de epoëtine-alfagroep. Ook patiënten met specifieke MDS-geassocieerde genmutaties, waaronder SF3B1, SF3B1a, ASXL1 en TET2, ervoeren een superieure respons met luspatercept, ongeacht hun totale mutatielast.
Luspatercept had bovendien een gunstig veiligheidsprofiel, met milde tot matige behandelingsgerelateerde bijwerkingen. De bijwerkingen waren over het algemeen niet ernstig en leidden niet tot stopzetting van de behandeling. Gezien de gunstige resultaten en de brede toepasbaarheid in de verschillende genetische profielen heeft luspatercept de potentie om bij patiënten met anemie bij laagrisico MDS de nieuwe zorgstandaard te worden, concluderen de auteurs.
Bron: