De fase III ZEST-studie onderzocht of patiënten met tripelnegatief mammacarcinoom (TNBC) of BRCA-gemuteerd HER2-negatief mammacarcinoom en moleculaire restziekte na een standaardbehandeling mogelijk baat hebben bij toevoeging van niraparib. Hoewel de studie vroegtijdig werd stopgezet en de hoofdvraag niet kon worden beantwoord, biedt deze wel inzicht in de bruikbaarheid van het bepalen van circulerend tumor-DNA (ctDNA).1
Een belangrijk doel van de ZEST-studie was te onderzoeken of moleculaire restziekte bruikbaar is om de behandeling bij borstkanker te sturen. Hiervoor is momenteel geen standaardmethode beschikbaar.
De studie includeerde patiënten met TNBC of met BRCA-gemuteerd HER2-negatief mammacarcinoom die na een definitieve behandeling wel ctDNA hadden, maar geen radiologisch zichtbare uitzaaiingen of recidieven. Het doel was deze groep te randomiseren om het effect van de poly-ADP-ribose polymerase (PARP)-remmer niraparib te evalueren. Niraparib is mogelijk effectief bij TNBC omdat ongeveer 60% van deze tumoren defecten vertoont in het homologe-recombinatie-repair-systeem.
Voor de studie werden 1.901 patiënten om de 2 á 3 maanden getest op ctDNA. 8% testte positief op ctDNA, maar bij de helft van hen werd gelijktijdig een radiologisch recidief gevonden, waardoor ze niet gerandomiseerd konden worden. Na exclusie van patiënten die niet voldeden aan de inclusiecriteria werden uiteindelijk slechts 40 patiënten gerandomiseerd. Vanwege dit lage aantal werd de studie vroegtijdig stopgezet.
De resultaten van het behandelen met niraparib werden nog wel geanalyseerd. Deze toonden een langere mediane ziektevrije overleving bij niraparib (11,4 vs. 5,4 maanden, HR 0,66), maar waren vanwege het lage aantal patiënten niet significant verschillend.
De onderzoekers concluderen dat er bij TNBC een hoge prevalentie is van radiologische recidieven op het moment van testen op ctDNA, wat doet vermoeden dat het in deze setting van belang is om hierop vroeger in het ziekteproces te testen.
Bron: