Een hogere vezelinname na een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie (allo-HCT) blijkt geassocieerd met een betere totale overleving (OS) en een lagere incidentie van lagere gastro-intestinale acute graft-versus-hostziekte (GI-GVHD).1
Voedingsvezels hebben het vermogen om het microbioom te moduleren en de productie van korteketenvetzuren (SCFA’s) en galzuren te verhogen. Deze nuttige microbiële metabolieten spelen een sleutelrol bij het behoud van intestinale homeostase. De onderzoekers veronderstelden dat een vezelrijk dieet het risico op GVDH na allo-HCT zou kunnen verminderen. Om deze hypothese te testen, evalueerden ze een preklinisch muizenmodel van GVHD met gedefinieerde concentraties voedingsvezels en analyseerden ze voedingspatronen van allo-HCT-patiënten.
Ze verzamelden voedingsgegevens van 173 allo-HCT-patiënten van het Memorial Sloan Kettering Cancer Center, gedurende een periode van 10 dagen vóór de transplantatie tot 30 dagen erna. Daarnaast verzamelden ze 16S rRNA-sequentiegegevens van fecale monsters en gaschromatografie-massaspectrometriegegevens van fecale SCFA-concentraties van een subcohort van patiënten met acute lagere GI-GVHD en patiënten zonder GVHD.
Bij allo-HCT-patiënten bleek een hogere vezelinname significant geassocieerd met een verhoogde microbiële α-diversiteit, meer butyraatproducenten en een hogere concentratie butyraat. De groep patiënten met een hoge vezelinname vertoonde een significant betere totale overleving (OS; p = 0,04) en een lagere cumulatieve incidentie van acute lagere GI-GVHD (p = 0,04) dan de groep met een lage vezelinname.
In het preklinische GVHD-model ontdekten de onderzoekers dat muizen die een vezelrijk dieet kregen (12% cellulose) een significante vermindering van GVHD-sterfte vertoonden en een hogere microbiële α-diversiteit hadden. Deze resultaten suggereren dat voedingsvezels een rol kunnen spelen in de preventie van GVHD.
Bron: