Wereldwijd is natriumchloride 0,9% de meest gebruikte infuusvloeistof bij transplantatie, maar door het hoge chloridegehalte verhoogt dat het risico op vertraagd op gang komen van de donornier, ofwel delayed graft function (DGF). Nu blijkt dat vloeistoftherapie met gebalanceerde kristalloïde infuusvloeistof een aanzienlijk lager DGF-risico geeft dan met natriumchloride bij ontvangers van een postmortaal gedoneerde nier.
Deze resultaten presenteren Australische onderzoekers tijdens de High Impact Trials-sessie. Zij wilden uitzoeken of bij gebruik van een gebalanceerde kristalloïde infuusvloeistof met een laag chloridegehalte (Plasma-Lyte 148) in plaats van natriumchloride 0,9%, DGF minder vaak optreedt. In de multicenter BEST-Fluids-trial werden patiënten die getransplanteerd waren met een donornier van een overleden donor daarom 1:1 gerandomiseerd naar i.v.-vloeistoftherapie met gebalanceerde kristalloïde infuusvloeistof (n = 404) of naar natriumchloride 0,9% (n = 403) tijdens de ingreep en tot 48 uur posttransplantatie (totdat vloeistoftherapie werd gestopt). De primaire uitkomstmaat was DGF, gedefinieerd als dialyse binnen 7 dagen na transplantatie.
DGF bleek inderdaad minder vaak voor te komen in de groep met de gebalanceerde kristalloïde infuusvloeistof (30,0%) dan in de natriumchloride-groep (39,7%; RR 0,75; 95%-BI 0,66-0,84; p < 0,0001) en dit effect was zichtbaar in alle verschillende subgroepen voor onder meer type donor, perfusietijd en ischemietijd. Verder bleken er geen verschillen tussen de 2 groepen te zijn in het optreden van hyperkaliëmie, transplantaatfunctie 52 weken na transplantatie, acute rejectie, transplantaatfalen, sterfte én het aantal serious adverse events .
“Op basis van deze resultaten denken wij dat gebalanceerde kristalloïde infuusvloeistof de standaard vloeistoftherapie zou moeten worden tijdens en na niertransplantatie met een postmortaal gedoneerde nier”, stelt onderzoeker Michael Collins (Royal Adelaide Hospital). “De behandeling is namelijk simpel en goedkoop en leidt tot beter herstel van de patiënt na de transplantatie en mogelijk ook tot betere langetermijnuitkomsten.”
Bron: