Een retrospectieve analyse van een groot Italiaans cohort van MS-patiënten die COVID-19 kregen, bevestigt dat gebruik van CD20-remmers de kans op ernstige COVID-19 verhoogt, terwijl interferon deze kans juist verlaagt. In het cohort zijn ook gegevens van asymptomatische patiënten opgenomen.
De onderzoekers onderscheidden bij de ernst van COVID-19 vier niveaus: 1) asymptomatisch; 2) symptomatisch zonder tekenen van longontsteking; 3) radiologisch gedefinieerde longontsteking of ziekenhuisopname; 4) opname op de intensive care (IC) of overlijden. Ze verdeelden de MS-medicatie in CD20-remmers, interferon, en andere ziektemodificerende middelen (DMT’s).
Op 12 oktober 2020 bestond het cohort uit 902 MS-patiënten, van wie 298 (33%) met zekerheid COVID-19 hadden gehad en 604 (67%) waarschijnlijk; 37 (4%) maakten asymptomatische COVID-19 door.
Van de 95 patiënten die CD20-remmers gebruikten leidde COVID-19 in 8 (8,4%) gevallen tot IC-opname of overlijden; van de 84 patiënten die interferon gebruikten waren dat er 0 (0%), en van de 723 patiënten die met een andere DMT werden behandeld, waren dat er 37 (5%). Bij de MS-patiënten met asymptomatische COVID-19 zat 1 patiënt die een CD20-remmer gebruikte (1,1% van in totaal 95); terwijl 7 patiënten (8,3% van 84) interferon gebruikten en 29 (4% van 723) een andere DMT.
Onafhankelijke risicofactoren voor ernstige COVID-19 waren leeftijd (OR 1,05; p < 0,001), EDSS-score (OR 1,13; p = 0,02), mannelijk geslacht (OR 1,44; p = 0,057) en DMT-gebruik. Vergeleken met dimethylfumaraat was behandeling met een CD20-remmer (ocrelizumab of rituximab) geassocieerd met een verhoogde kans op een ernstig verloop van COVID-19 (OR 1,99; p = 0,035); behandeling met interferon was geassocieerd met een lagere kans (OR 0,48; p = 0,05).
Bron: