Data uit een Nederlands cohort tonen aan dat bij mensen met hiv leversteatose en -fibrose voorkomt in respectievelijk bijna 1 op de 2 en 1 op de 10 gevallen. Niet-alcoholische leververvetting blijkt het sterkst geassocieerd met traditionele risicofactoren voor deze aandoening. Wat betreft hiv-specifieke factoren is alleen de blootstelling aan stavudine, integraseremmers en het aantal CD4+ en CD8+ T-cellen geassocieerd met steatose.
Nederlandse onderzoekers hebben de prevalentie van leversteatose en -fibrose bij mensen met hiv onderzocht, evenals associaties met demografische, metabole, omgevings- en hiv-specifieke factoren, waaronder antiretrovirale therapie (ART). Achterliggende reden was dat niet-alcoholische leververvetting (NAFLD) mogelijk vaker bij mensen met hiv voorkomt dan in de algemene bevolking. Bij de screeningsaanbevelingen voor NAFLD bij mensen met hiv wordt echter geen rekening gehouden met hiv-specifieke factoren die mogelijk bijdragen aan NAFLD.
In totaal zijn 1.075 mensen met hiv afkomstig uit het 2000HIV-cohort in de studie geïncludeerd. Zij gebruikten langdurig ART en het virus was bij hen onderdrukt. Bij 47,5% van hen was sprake van steatose en 8,8% had fibrose. De factoren die significant geassocieerd waren met steatose waren de dikte van de subcutane vetlaag, lipidenverlagende behandeling en triglyceriden. Voor fibrose waren dit de dikte van de subcutane vetlaag, diabetes mellitus (DM2) en myocardinfarct (MI). Steatose was geassocieerd met huidige aantallen CD4+- en CD8+-T-cellen, cumulatieve blootstelling aan integraseremmers (INSTI’s) in het algemeen en raltegravir in het bijzonder, en blootstelling aan de reversetranscriptaseremmer stavudine.
Bron:
- Van Eekeren LE, Blaauw MJT, Vadaq N, et al. Prevalence and factors associated with NAFLD in people with HIV. CROI Congress 2024, poster 609.