Bij mensen die met hiv zijn geïnfecteerd, is de cardiovasculaire mortaliteit verhoogd, maar wanneer ze voor acuut coronair syndroom (ACS) worden behandeld, is juist bij hen de kans verhoogd dat ze medicamenteuze behandeling volgens de richtlijnen krijgen. Ze hebben slechtere klinische uitkomsten dan ACS-patiënten zonder hiv.
De verhoogde kans op cardiovasculaire sterfte bij hiv-patiënten komt in de eerste plaats voor rekening van ischemische hartziekte. Het tijdens de CROI-meeting gepresenteerde onderzoek was uitgevoerd om de hypothese te testen dat hiv-patiënten met ACS na ontslag een verhoogde kans op overlijden hebben en onderbehandeld worden. Daartoe werd een retrospectieve cohortstudie opgezet waarin data zijn geanalyseerd van ruim 1,1 miljoen mensen die tussen begin 2014 en eind 2016 in het ziekenhuis werden opgenomen in verband met ACS. Van dit cohort hadden 6612 patiënten (0,59%) hiv.
De hiv-groep was gemiddeld jonger (57 versus 67 jaar, p < 0,0001) en had meer comorbiditeiten zoals diabetes mellitus en nierinsufficiëntie, en ook drugsgebruik kwam vaker voor (p < 0,0001). Het type ACS verschilde niet significant met dat van patiënten zonder hiv. In de hiv-groep moesten patiënten vaker binnen 30 dagen opnieuw worden opgenomen: 14,3% versus 9,4% (OR 1,23; 95%-BI: 1,14-1,33; p < 0,0001). Ook was in deze groep de mortaliteit na een jaar hoger: 5,6% versus 5,1% (OR 1,34; 95%-BI: 1,2-1,5; p < 0,0001). In de eerste 12 maanden na ontslag uit het ziekenhuis werd niettemin aan de hiv-groep minder vaak receptplichtige medicatie afgeleverd, waaronder statines (66,8% versus 73,7%; p < 0,0001), bètablokkers (67,9% versus 73,9%; p < 0,0001), nitraten (31,8% versus 35,9%; p < 0,0001) en plaatsjesremmers (46,8% versus 51,8%; p < 0,0001). De auteurs stellen daarom dat de noodzaak hoog is om bij deze groep de medicamenteuze therapie en de longitudinale zorg in het algemeen te verbeteren.
Bron:
Parks M. Postdischarge outcomes following acute coronary syndrome in hiv. CROI 2020, abstract 643.