Een volledig orale, eenmaal daagse behandeling met ibrutinib en venetoclax (I+V) blijkt bij patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) superieur aan de eerstelijnsbehandeling met chloorambucil plus obinutuzumab (CLB+O). Prof. dr. Arnon Kater (Amsterdam UMC) maakte de eerste gerandomiseerde resultaten bekend in een Late Breaking Abstract.
Ibrutinib en venetoclax hebben complementaire werkingsmechanismen: ibrutinib remt CLL-proliferatie en mobiliseert cellen uit lymfoïde niches, terwijl venetoclax circulerende CLL-cellen vernietigt. Onderzoekers gingen in deze eerste gerandomiseerde studie na of deze volledig orale combinatie inderdaad meerwaarde heeft ten opzichte van CLB+O. In de studie werden 106 patiënten gerandomiseerd naar I+V en 105 patiënten naar CLB+O. De behandeling I+V bestond uit 3 cycli ibrutinib 420 mg/d gevolgd door 12 cycli I+V met ophoging van venetoclax tot 400 mg/d of 6 cycli met de standaarddosis CLB+O, waarbij 1 cyclus 28 dagen is.
Na een mediane follow-up van 27,7 maanden was de progressievrije overleving (PFS) na I+V superieur aan CLB+O (hazard ratio [HR] 0,216; 95%-BI 0,131-0,357; p < 0,0001). De mediane PFS werd niet bereikt in de I+V-groep en was 21,0 maanden (95%-BI 16,6-24,7) in de CLB+O-groep. De PFS-verbetering bleek consistent in vooraf gedefinieerde subgroepen, waaronder CIRS > 6 (HR 0,248) en leeftijd ≥ 65 jaar (HR 0,234). Het percentage patiënten met een complete respons (inclusief complete remissie (CR) met incompleet hematologisch herstel (CRi) was significant hoger in de I+V-arm vs. de CLB+O-arm: volgens een Independent Review Committee (IRC) 38,7% vs. 11,4% (p < 0,0001) en volgens de onderzoekers 45,3% vs. 13,3% (p < 0,0001). Ook het aandeel patiënten met niet-detecteerbare minimale residuele ziekte (uMRD) was significant hoger in de I+V-arm vs. de CLB+O-arm: in beenmerg 51,9% vs. 17,1% (p < 0,0001) en in perifeer bloed 54,7% vs. 39,0% (p = 0,0259).
Bron