Een behandeling met pacritinib is een veilige en effectieve pretransplantatiestrategie voor patiënten met myelofibrose. Dit blijkt uit de eindanalyse van de fase II HOVON134-studie.
Een allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) blijft de enige curatieve behandelingsoptie voor patiënten met myelofibrose (MF). Wel is de selectieve JAK2/IRAK1/ACVR1-remmer pacritinib in staat om de omvang van de milt terug te dringen en MF-gerelateerde symptomen te verminderen.
De HOVON-onderzoekers veronderstelden dat behandeling met pacritinib vóór allo-SCT de resultaten bij MF-patiënten zou kunnen verbeteren, mogelijk door NF-kB-gereguleerde inflammatoire cytokine en ‘graft versus host’-ziekte (GVHD) te verminderen, net als het aantal gevallen van primaire en secundair transplantatiefalen.
Er kwamen 61 MF-patiënten in aanmerking voor deelname aan de studie, van wie er uiteindelijk 38 (62%) een allo-SCT ondergingen. Van de getransplanteerde patiënten hadden er 6 (16%) een event voor het primaire eindpunt, 180 dagen na transplantatie.
Van de patiënten hadden er 9 (15%) en 2 (3%) een dosisaanpassing van pacritinib nodig vanwege respectievelijk hematologische en gastro-intestinale toxiciteit; 39 (61%) patiënten konden de dosis van 200 mg tweemaal daags gedurende de gehele behandelingsperiode verdragen.
De 1-jaars cumulatieve incidentie van acute GVHD graad 3 of 4 was 3%; die van matige en ernstige chronische GVHD was 38 en 24%. Dat is laag in vergelijking met historische controles. De incidentie van 6 maanden post-transplantatiefalen, zowel primair als secundair, was eveneens laag.
Bron: