Patiënten met het hypereosinofiel syndroom (HES) hebben bij behandeling met mepolizumab (anti-IL-5) een lager risico op flares in vergelijking met placebo. Dit effect trad op bij gebruik van verschillende behandelingen op baseline, maar vooral bij gebruik van een cytotoxische/immunosuppressieve behandeling.
In deze placebogecontroleerde, dubbelblinde fase III-studie participeerden 108 patiënten van ≥ 12 jaar oud die gedurende ≥ 6 maanden HES hadden, in het voorgaande jaar ≥ 2 flares hadden doorgemaakt en bij screening een bloed-eosinofielengetal van ≥ 1000 cellen/μl hadden. Voorafgaand aan de randomisatie waren ze gedurende ≥ 4 weken doorgegaan met een stabiele HES-therapie. In aanvulling daarop kregen ze gedurende 32 weken willekeurig vierwekelijks subcutaan mepolizumab of placebo.
De behandeling met mepolizumab ging in alle groepen die een verschillende behandeling op baseline kregen, gepaard met een trend voor een afgenomen risico op flares of op het stoppen van de studiemedicatie in vergelijking met placebo. De grootste afname werd gezien in de groep die een cytotoxische/immunosuppressieve behandeling kreeg. Het aantal jaarlijkse flares nam bij behandeling met mepolizumab in vergelijking met placebo in alle groepen, ingedeeld op basis van de baseline-behandeling, af, namelijk:
- met 83% in de groep die cytotoxische/immunosuppressieve behandeling kreeg;
- met 58% in de groep die orale corticosteroïden kreeg, maar geen cytotoxische/immunosuppressieve behandeling; en
- met 62% in de groep die geen van de twee genoemde geneesmiddelenklassen kreeg.
De verschillen in de behandeling op baseline kan wijzen op verschillende behandelpatronen van artsen of op de mogelijkheid dat op baseline van deze studie de ziekte-ernst tussen patiënten verschilde. Desalniettemin tonen deze gegevens aan dat behandeling met mepolizumab gepaard gaat met verbeteringen in ziektecontrole, ongeacht de behandeling op baseline.
Bron: