Neurofilament-light in plasma (pNfL) samen met ‘glial fibrillary acidic protein’ in plasma (pGFAP) blijkt als biosignatuur een consistente marker te zijn van de kans op toenemende beperkingen bij niet-actieve secundair-progressieve MS (naSPMS).
Dit blijkt uit de resultaten van een post-hocanalyse van de EXPAND-studie (inclusief de open-label extensieperiode). EXPAND was de fase III-trial van siponimod bij patiënten met SPMS. De waarden van pNfL en pGFAP werden op baseline bepaald, evenals de tijd tot bevestigde verergering van beperkingen na drie maanden (3mCDW), de tijd tot het bereiken van de score 7 op de Expanded Disability Status Scale (EDSS) en de tijd tot aanhoudende verhoging van de EDSS-score met 1 punt, afgezet tegen de hoogte van de pNfL en pGFAP-waarden.
Monsters van 1369 van de 1651 deelnemers waren beschikbaar, van wie 704 met naSPMS. De HR’s voor alle eindpunten waren hoger in de groep met zowel hoge pNfL- als hoge pGFAP-waarden in vergelijking met de groep met lage pNfL- en lage pGFAP-waarden, namelijk: de tijd tot EDSS 7 (HR 0,65; p = 0,0014), de tijd tot aanhoudende EDSS-verslechtering met 1 punt (1,57; p = 0,0176) en de tijd tot 3mCDW (1,45; p = 0,0151). De HR’s waren ook hoger bij hoge pNfL- en lage pGFAP-waarden (range 2,09–1,17; p = 0,05). Al eerder was duidelijk dat NfL vooral bij patiënten met actieve SPMS (aSPMS) correleert met ziekteactiviteit en behandelrespons. GFAP weerspiegelde bij zowel aSPMS- als naSPMS-patiënten behandeleffecten. Met gegevens van de twee markers samen kan beter worden gedifferentieerd tussen aSPMS en naSPMS, zo is nu duidelijk.
Bron