Uit praktijkonderzoek onder patiënten die vanwege een barrettoesofagus endoscopische eradicatiebehandeling kregen, blijkt dat het risico op een adenocarcinoom, overlijden of de noodzaak om de slokdarm te verwijderen laag is. Wel zagen onderzoekers dat een aanzienlijk percentage patiënten ten onrechte is behandeld. Het onderzoek van Zachary Smith, anesthesioloog bij het Medical College of Wisconsin, is gepresenteerd tijdens Digestive Disease Week 2022.
Het ontbreekt tot nu toe aan informatie over de resultaten van endoscopische eradicatietherapie (EET) bij barrettoesofagus buiten de klinische studies om. De richtlijnen adviseren de methode echter en de toepassing is niet langer beperkt tot alleen academische of gespecialiseerde centra.
Smith wilde een beter beeld krijgen van de klinische uitkomsten van endoscopische eradicatie bij barrettoesofagus in de dagelijkse praktijk. Daarvoor maakte hij gebruik van elektronische patiëntengegevens uit een grote internationale database, TriNetX, waarbij 57 zorgnetwerken met 80 miljoen patiënten zijn aangesloten. Hij selecteerde 4114 patiënten die in de periode van 2010 tot 2020 vanwege een barrettoesofagus EET-behandelingen kregen, waarbij ablatie of mucosale resectie werd verricht. Bij deze patiënten is de graad van de dysplasie vóór de eerste behandeling gekoppeld aan de progressie naar adenocarcinoom na de endoscopische behandelingen.
Bij de eerste EET was bij 11,8% van de patiënten met een barrettoesofagus sprake van niet-dysplastisch barrettweefsel, 21,4% had laaggradige dysplasie, 26,4% hooggradige dysplasie, 20,8% adenocarcinoom en bij 19,6% was de histologie niet nader gespecificeerd. De patiënten kregen gemiddeld vijf EET-behandelingen. Na verloop van tijd was de incidentie van adenocarcinoom in het gehele cohort zes gevallen per 1000 persoonsjaren. Bij hooggradige dysplasie was de incidentie het hoogste met 12,9 per 1000 persoonsjaren. In het hele cohort was bij minder dan 1% oesofagectomie nodig. De sterfte bedroeg 13,2 per 1000 persoonsjaren, waarbij deze met 25,1 het hoogst was onder patiënten met adenocarcinoom. De onderzoekers zagen wel een relatie tussen de histologie bij de eerste behandeling en de kans op adenocarcinoom, maar geen verband met sterfte.
De onderzoekers zagen ook dat 11,8% EET onderging, terwijl het oesfagusweefsel geen tekenen van dysplasie vertoonde. Zij willen in vervolgstudies bezien in hoeverre het voldoen aan kwaliteitsindicatoren van EET invloed heeft op de klinische uitkomst.
Bron
Smith ZL. Incidence of esophageal adenocarcinoma, mortality and esophagectomy in barrett’s esophagus patients undergoing endoscopic eradication therapy: result from a large electronic health record derived dataset. DDW congress 2022, presentatie 874.