In een studiepopulatie die kwetsbaar was voor besmetting met hiv en bacteriële soa, bleken deelnemers die PrEP gebruikten vaker een bacteriële soa te hebben. Dit wijst op risicocompensatie: het aanpassen van gedrag als reactie op een vermeende risicodaling. Het onderstreept de noodzaak in hiv-preventietrials beter op bacteriële soa te testen en meer in te zetten op preventie.
HVTN 704/HPTN 085 was een gerandomiseerde klinische trial waarin gekeken is of het humane monoklonale antilichaam VRC01 hiv-besmetting kan voorkomen bij transgenders (TG) en mannen die seks hebben met mannen (MSM) uit Noord- en Zuid-Amerika en Zwitserland. De deelnemers werden geworven in gemeenschappen die erg kwetsbaar waren voor besmetting met hiv- en bacteriële soa (bSTI). Ze werden voorlicht over PrEP en konden van deze behandeling gebruikmaken. In een post-hoc analyse is gekeken hoe vaak bSTI bij de deelnemers voorkwamen en of er een associatie was tussen de incidentie van bSTI en gebruik van PrEP.
Er werden 2687 deelnemers aan HVTN 704/HPTN 085 in de analyse geïncludeerd, van wie bijna een derde (31,8%) tijdens de follow-up van de studie PrEP had gebruikt. De prevalentie van bSTI op baseline was 35,7% onder deelnemers < 20 jaar, 35,3% bij TG, en 28,9% bij MSM. Orofaryngeale bSTI (gonorroe: 6,5%) en rectale bSTI (chlamydia: 9,0%, gonorroe 5,8%) kwamen op baseline vaker voor dan urogenitale bSTI (chlamydia: 3,0%, gonorroe 0,9%).
Gebruik van PrEP was significant geassocieerd met een verhoogde kans op ongeacht welke bSTI (HR 1,7; 95%-BI 1,4-2,1), chlamydia (HR 1,7; 95%-BI 1,3-2,2), gonorroe (HR 1,8; 95%-BI 1,4-2,5) en syfilis (HR 1,9; 95%-BI 1,3-2,8).
Bron: