Er bestaan steeds meer aanwijzingen voor het bestaan van een prodromale fase bij MS. MRI-scans kunnen helpen om deze fase vast te stellen, zoals resultaten die duiden op een radiologisch geïsoleerd syndroom. Christine Lebrun-Frenay besprak studies over het risico dat dit syndroom overgaat in MS, en het effect van DMT’s op dit risico.
Lebrun-Frenay begon haar lezing met een casus van een jonge vrouw die het ziekenhuis bezocht vanwege craniaal trauma. Zij had een blanco medische voorgeschiedenis en de uitkomsten van neurologisch onderzoek waren normaal. T2-gewogen MRI-scans toonden enkele laesies die MS suggereerden. Deze laesies voldeden aan de criteria uit 2005 voor disseminatie in plaats (DIS) en tijd (DIT). Toch had zij geen symptomen.
De vrouw voldeed aan de diagnostische criteria van radiologisch geïsoleerd syndroom, zoals opgesteld in 2009 door Okuda et al. De vraag is of zij een vergrote kans had op de ontwikkeling van MS. Het antwoord: ja. Uit een retrospectieve cohortstudie (RISC) onder meer dan 200 mensen met RIS bleek dat na 5 jaar 35% van hen relapsing remitting of een progressieve vorm van MS had. Na 10 jaar was dit iets meer dan de helft. Nader onderzoek toonde de volgende specifiekere risicofactoren in mensen met RIS: leeftijd < 37 jaar, aanwezigheid van oligoklonale banden in liquor, aanwezigheid van infratentoriële laesies en laesies in het ruggenmerg op de baselinescan en aanwezigheid van gadolinium-aankleurende laesies op de baselinescan of enige follow-upscan.
2 verschillende gerandomiseerde placebogecontroleerde klinische trials lieten zien dat wanneer mensen met RIS worden behandeld met DMT’s, zij een veel kleinere kans hebben op ontwikkeling van een klinische gebeurtenis door demyelinisatie in het centraal zenuwstelsel. In vergelijking met placebo verlaagde dimethylfumaraat het risico met 80% en teriflunomide met 63%. Deze resultaten sterken Lebrun-Frenay in de overtuiging dat vroege behandeling van MS van vitaal belang is.
Bron: