Bij patiënten met gevorderde chronische nierziekte en non-valvulair atriumfibrilleren is behandeling met rivaroxaban geassocieerd met minder klinisch-relevante nadelige renale uitkomsten en sterfte door alle oorzaken dan met vitamine-K-antagonisten het geval is. Deze bevindingen ondersteunen het gebruik van rivaroxaban bij deze kwetsbare populatie.
In de prospectieve observationele XARENO-studie is de klinische impact van behandeling met rivaroxaban op nierfunctie vergeleken met behandeling met vitamine K-antagonisten (VKA’s) bij patiënten met non-valvulair atriumfibrilleren (NVAF) en gevorderde chronische nierziekte (CKD). In dit onderzoek zijn 1455 volwassen NVAF-patiënten met een geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) van 15-49 ml/min/1,73 m2 geïncludeerd en gedurende 1 jaar of langer gevolgd. De gemiddelde leeftijd was 78 jaar en 44% was vrouw. 764 patiënten werden behandeld met rivaroxaban en 691 kregen een VKA. De mediane follow-up bedroeg 2,1 jaar.
De geblindeerde uitkomstanalyse evalueerde de nadelige renale bijwerkingen, een samenstelling van eGFR-daling tot < 15 ml/min/1,73 m2, noodzaak tot chronische niervervangende therapie of de ontwikkeling van acute nierschade (AKI). Tevens analyseerden de onderzoekers een samengestelde uitkomst van netto klinisch voordeel ten aanzien van beroerte of systemische embolie, ernstige bloeding, myocardinfarct (MI), acuut coronair syndroom (ACS) of cardiovasculaire (CV)-sterfte.
Het bleek dat rivaroxaban geassocieerd was met een significante vermindering van nadelige renale uitkomsten en sterfte door alle oorzaken. In de rivaroxaban-groep bedroeg het aandeel alle nadelige renale uitkomsten 8,3% versus 12,7% in de VKA-groep. Chronische niervervangende behandeling was noodzakelijk bij 1,5% van de patiënten die rivaroxaban kregen en bij 3,6% van de patiënten die op een VKA stonden. Een eGFR-daling tot < 15 ml/min/1,73 m2 deed zich voor bij respectievelijk 6,5 en 12,1% van de patiënten; voor AKI trad deze daling op bij respectievelijk 2,8 en 3,6% van de patiënten. Er werden geen significante verschillen waargenomen tussen de groepen wat betreft de samengestelde uitkomst van het netto klinische voordeel.
Bron: