Bij patiënten met kleine, perifere longtumoren die geen mediastinale of kliermetastasen hebben, is een wig- of segmentresectie non-inferieur aan een lobectomie. Dit blijkt uit de langlopende CALGB140503/Alliance studie.
De CALGB140503/Alliance-studie vergeleek een lobectomie met een segmentresectie bij patiënten met vroegstadium NSCLC. Deelnemers waren patiënten met cT1aN0 NSCLC en een tumor kleiner dan 2 cm. De studie includeerde 1080 patiënten tussen 2007 en 2017, maar voor de studie werden uiteindelijk 697 patiënten intraoperatief gerandomiseerd. 357 patiënten kregen een lobectomie en 340 patiënten een wig- of segmentresectie. Ongeveer twee derde van de patiënten in deze groep werd met een wigresectie behandeld.
Na een mediane follow-up van 7 jaar bleek dat de behandelingen non-inferieur waren. Het primaire eindpunt van de studie, de ziektevrije overleving (DFS), was vergelijkbaar. De 5-jaars DFS was 65,6% bij de sublobulaire resectie en 64,1% bij de lobectomie (HR 1,01). Verder was de totale overleving (OS) hetzelfde (HR 0,95). De 5-jaarsoverleving was 80,3 vs. 78,9%. Ook de tijd tot het bereiken van een eindpunt dat bestond uit longkankerrecidief plus overlijden door longkanker was vergelijkbaar (HR 0,99). Tevens was er geen verschil in het overlijden aan andere oorzaken dan longkanker (HR 1,12). Een opvallend resultaat uit de studie was dat in beide groepen bij iets minder dan een derde van deze patiënten een recidief optrad, ondanks dat alle patiënten vroegstadium ziekte hadden. Een sublobulaire resectie ging niet duidelijk gepaard met een betere longfunctie in vergelijking met een lobectomie. De forced vital capacity was vergelijkbaar, maar dit is mogelijk niet de beste maat om de longfunctie na een resectie te bepalen, stellen de onderzoekers.
Net als de Japanse JGCOG 0802-studie naar de behandeling van vroegstadium NSCLC, bevestigen de resultaten dat een sublobulaire resectie de standaardbehandeling moet vormen voor deze groep patiënten, aldus de onderzoekers.
Bron: