Uit een studie waarbij de gevoeligheid van Neisseria gonorrhoeae voor azitromycine en ceftriaxon is gevolgd bij Nederlandse patiënten die een Centrum voor Seksuele Gezondheid consulteren, blijkt een toename van de resistentie tegen azitromycine. Omdat relatief meer resistentie wordt gevonden bij kweken afkomstig uit de mond-keelholte, is het advies om ook deze op te nemen in een nationale surveillance van resistentiepatronen.
De resistentie tegen antibiotica die ingezet worden tegen Neisseria gonorrhoeae neemt wereldwijd toe. In Nederland wordt de gevoeligheid voor antibiotica gemonitord bij 18 van de 24 Centra voor Seksuele Gezondheid. Maartje Visser, onderzoeker bij het RIVM, zocht in de periode tussen 2013 en 2019 naar patronen in de resistentie tegen azitromycine (AZI) en gevoeligheid voor ceftriaxon (CEF). Zij koppelde daartoe persoonskenmerken aan de soa-diagnose en de minimaal remmende concentratie (MRC) van het antibioticum dat nodig is om de gonorroe te keren. Er is sprake van resistentie tegen AZI bij een MRC > 1 mg/l en een verminderde gevoeligheid voor CEF bij een MRC > 0,032 mg/l.
Uit de analyse van 13.000 bacteriekweken die bij patiënten waren afgenomen, bleek dat de resistentie tegen AZI significant was toegenomen van 2,8 naar 9,3%. Daarbij was er juist in minder gevallen sprake van een verlaagde gevoeligheid voor CEF: in 2013 bleek bij 7,0% van de kweken een verminderde gevoeligheid en in 2019 was dat het geval bij 2,9%.
Visser trof regionale verschillen in de uitkomsten. Karakteristieken van de populatie bleken hier niet van invloed. Wel zag zij bij kweken die waren afgenomen uit de mond-keelholte een verband met AZI-resistentie en verminderde CEF-gevoeligheid, zowel bij heteroseksuelen als bij MSM. Bij heteroseksuelen speelde ook het aantal sekspartners een rol.
CEF is in Nederland het antibioticum van eerste keus. Daar trof Visser geen verminderde gevoeligheid. De resistentie tegen AZI volgt het internationale patroon. Omdat deze resistentie regionaal verschilt, pleit Visser voor nationale surveillance met een rapportage op regionaal niveau. Bovendien acht zij het van belang dat extragenitale infecties naast genitale infecties worden gemonitord bij de surveillance.
Bron: