Veel patiënten met ernstig allergisch astma hebben meerdere allergische bijkomende ziekten. Bij degenen met veel multimorbiditeit was de ziekte op jongere leeftijd ontstaan en waren de huidige waarden van zowel serum-IgE als perifere eosinofilie hoger. Dit is gevonden in een retrospectieve observationele studie uit Brazilië.
Sommige astmapatiënten hebben allergische multimorbiditeit, gekenmerkt door een combinatie van astma, rinoconjunctivitis en constitutioneel eczeem (atopische dermatitis, AD). De mechanismen die hierbij betrokken zijn, staan nog steeds ter discussie. Bij patiënten met dit fenotype heeft de ziekte de neiging om ernstiger en meer persisterend te worden. Zij moeten een geschikte behandeling krijgen om exacerbaties, morbiditeit en overlijden te voorkomen.
Van de 166 geïncludeerde patiënten was de meerderheid (77,1%) vrouw en de gemiddelde leeftijd 49,8 jaar. Ze hadden allergisch astma stadium 4 (52,4%) of 5 (47,6%) en gebruikten inhalatiecorticosteroïden (budesonide) met een gemiddelde dosis van 1102,4 μg/dag. De geschatte prevalentie van rinitis was 99,4%, van conjunctivitis 61,4% en van AD 13,3%.
De patiënten werden geclassificeerd op basis van de aanwezigheid van comorbiditeiten:
- A1: astma plus rinitis;
- A2: astma, rinitis plus conjunctivitis of AD; en
- A3: astma, rinitis, conjunctivitis plus AD.
Bij de patiënten in de A3-groep was de ziekte gemiddeld genomen op jongere leeftijd ontstaan dan bij degenen in de andere twee groepen (14,7 jaar in groep A1, 13,9 jaar in groep A2 en 3,3 jaar in groep A3; p < 0,01). Wat betreft de sensibilisatie voor aero-allergenen was 49,4% polygesensibiliseerd. Er waren geen statistische verschillen tussen groepen. De totale serum-IgE was hoger bij de patiënten in groep A3 dan in de andere twee groepen (p < 0,01). Dat gold ook voor het perifere eosinofielengetal (p < 0,01).
Bron: