Uit nieuw onderzoek blijkt dat wanneer kinderen met MS al op jonge leeftijd een behandeling met monoklonale antilichamen krijgen, ze op latere leeftijd aanzienlijk minder achteruitgaan dan wanneer de behandeling wordt uitgesteld tot de vroege volwassenheid. Volgens de auteurs onderstrepen de resultaten het belang van vroege interventie bij pediatrische MS.
Het onderzoek is uitgevoerd met registergegevens van 282 patiënten die jonger dan 18 jaar waren toen zij symptomen van relapsing remitting MS kregen en die waren behandeld met ocrelizumab, rituximab of natalizumab. De onderzoekers maakten 2 groepen op basis van de leeftijd waarop de medicamenteuze behandeling was gestart: tussen 12 en 17 jaar (110 patiënten) en tussen 20 en 22 jaar (172 patiënten). De belangrijkste uitkomstmaat was het verschil in Expanded Disability Status Scale (EDSS)-scores tussen een nulmeting op 18-jarige leeftijd en een follow-upmeting op een leeftijd tussen de 23 en 27 jaar. Er werd statistisch gecontroleerd voor verschillende demografische en klinische kenmerken op het moment van de nulmeting, zoals geslacht, de leeftijd waarop symptomen waren begonnen en het aantal relapses.
Uit de resultaten bleek dat patiënten die vroeg waren behandeld een gemiddelde absolute toename van 0,40 punten op de EDSS hadden, terwijl de stijging 0,95 punten was bij degenen die later met behandeling startten. Dit verschil was significant. De voordelen van een vroege behandeling bleven gedurende de gehele mediane follow-upperiode van 10,8 jaar bestaan.
Tot nu toe is het bewijs voor de werkzaamheid en veiligheid van monoklonale antilichamen bij kinderen met MS vrij beperkt, waardoor deze middelen niet zijn opgenomen in de behandelrichtlijnen. Het onderzoeksteam wil zich in de nabije toekomst vooral richten op de beoordeling van de veiligheid van de medicijnen in deze populatie, wat verder bewijs kan opleveren voor een aanpassing van de richtlijnen.
Bron: