Ritmecontrole die kort na de diagnose atriumfibrilleren wordt gestart, vermindert cardiovasculaire complicaties, heeft geen invloed op de tijd die in het ziekenhuis wordt doorgebracht en leidt niet tot zorgen over de veiligheid. Dit concluderen onderzoekers in de internationale EAST-AFNET 4-studie.
Ritmecontrole door antiaritmica of katheterablatie wordt bij atriumfibrilleren over het algemeen uitgesteld, tenzij patiënten aanhoudende klachten hebben. De EAST-AFNET 4-studie onderzocht of ritmecontrole kort na de diagnose de uitkomsten van deze patiënten kan verbeteren.
In totaal werden 2789 patiënten geïncludeerd in het eerste jaar na de diagnose atriumfibrilleren en met ten minste twee cardiovasculaire aandoeningen. Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd naar vroege ritmecontrole (de vorm werd gekozen door het lokale onderzoeksteam) of gebruikelijke zorg.
Patiënten in de controlegroep werden aanvankelijk behandeld met frequentiecontrole. Ritmecontrole werd alleen toegepast om ernstige aan atriumfibrilleren gerelateerde symptomen te verminderen, volgens de huidige richtlijnen.
De primaire uitkomst was een samenstelling van cardiovasculair overlijden, beroerte, verergering van hartfalen en acuut coronair syndroom. Deze werd bereikt tijdens een mediane follow-up van 5,1 jaar bij 249 patiënten met vroege ritmecontrole en bij 316 patiënten die de gebruikelijke zorg kregen (HR 0,79; 95%-BI 0,67-0,94; p = 0,005). De absolute risicoreductie met vroege ritmecontrole was 1,1% per jaar.
Het klinische voordeel van vroege ritmecontrole was consistent in de subgroepen, ook bij asymptomatische patiënten en patiënten zonder hartfalen. Er werd geen verschil gevonden in het aantal nachten in het ziekenhuis, de secundaire uitkomstmaat: vroege ritmecontrole 5,8 ± 21,9 dagen/jaar versus gebruikelijke zorg 5,1 ± 15,5 dagen/jaar (p = 0,226).
Bron
Kirchhof P, et al. EAST-AFNET 4: Effects of early rhythm control therapy in patients with atrial fibrillation. ESC Congress 2020.