Corien Eeltink promoveerde op 14 juni aan de Vrije Universiteit Amsterdam op het proefschrift ‘Sexuality in patients with hematological malignancies: From a patient, partner and health-care professional perspective’. Promotoren waren prof. dr. S. Zweegman en prof. dr. I.M. de Leeuw-Verdonck; prof. dr. L. Incrocci was copromotor.
Wat was het doel van je promotieonderzoek?
Het doel van mijn proefschrift was meer kennis te verkrijgen over (1) de seksuele problemen waarmee patiënten met een hematologische maligniteit tijdens of na de behandeling te maken kunnen krijgen; (2) hoe zorgverleners van deze patiëntengroep omgaan met seksualiteit in de klinische praktijk en (3) de behoefte aan informatie bij deze patiëntengroep en hun partners.
Wat wil jij dat de hematoloog van jouw onderzoek weet?
- Uit ons systematische literatuuronderzoek naar seksuele problemen waarmee patiënten met een hematologische maligniteit tijdens of na de behandeling te maken kunnen krijgen, blijkt dat bij 18-50% van de acute leukemie-, hodgkinlymfoom- en non-hodgkinlymfoompatiënten seksuele problemen optreden. In het algemeen waren de bevindingen inconsistent gemeten, was de onderzoekspopulatie vrij jong (tussen de 30 en 44 jaar), was de impact van nieuwe therapieën (hypomethylerende middelen, immunotherapie en doelgerichte therapieën) niet onderzocht, en zijn de meeste hematologische maligniteiten niet onderzocht, waardoor resultaten niet generaliseerbaar zijn. Niettemin kan worden geconcludeerd dat seksuele problemen vaak voorkomen bij patiënten met een hematologische maligniteit, vanwege de ziekte als ook de behandeling.
- Uit onze studie onder de leden van de European Society for Blood and Marrow Transplantation (EBMT) bleek dat een derde van de artsen en verpleegkundigen routinematig seksuele problemen bespreekt. De voornaamste barrières waren ‘beperkte kennis’ en ‘zich ongemakkelijk voelen’: seksualiteit werd minder besproken door artsen en verpleegkundigen die aangaven te weinig kennis te hebben over de langdurige gevolgen van de behandeling voor seksualiteit, of die zich ongemakkelijk voelen bij het bespreken van seksuele problemen.
- De helft van de patiënten en partners heeft behoefte aan informatie over veranderingen in seksualiteit, ondersteuning bij seksuele problemen en voorzorgsmaatregelen die genomen moeten worden. We hebben dit longitudinaal gemeten vanaf de diagnose tot 18 maanden na de diagnose. De behoefte is het hoogst bij jongere patiënten, mannelijke patiënten en de informatiezoekers, en onder de partners, de jongere partners en de informatiezoekers. Maar ook patiënten > 70 jaar en patiënten die geen informatie zochten hadden behoefte aan informatie. Dus verpleegkundigen en artsen zouden alle patiënten informatie over veranderingen in seksualiteit moeten verstrekken.
Wat was het meest frustrerende onderdeel van je onderzoek?
Er was één artikel dat heel vaak niet geaccepteerd werd, en dat ik dus heel vaak heb moeten herschrijven.
Welk moment/inzicht bracht een doorbraak?
Voor mij was de aanleiding om onderzoek te gaan doen een hematoloog die zich afvroeg of seksualiteit nou zo belangrijk was. De grote behoefte aan informatie over seksualiteit van zowel patiënten als partners heb ik geïnterpreteerd als ‘het is iets wat patiënten en partners dus belangrijk vinden’.
Welke vervolgvraag komt voort uit jouw onderzoek?
Vervolgonderzoek is nodig om goed inzicht te krijgen in (1) de omvang van seksuele problemen onder patiënten met een hematologische maligniteit en (2) hoe over seksualiteit het beste kan worden gecommuniceerd.
Wat neem je zelf mee uit jouw promotieonderzoek? Wat zijn jouw volgende stappen?
Voor artsen en verpleegkundigen is een training nodig ‘hoe seksualiteit te bespreken’. Wat betreft deze training, ik ben betrokken bij de training voor verpleegkundigen voor het ZonMw project ‘Gesprekken over psychosociale behoeften, intimiteit en seksualiteit in de laatste levensfase’.