Column door Teun Bousema, malaria-onderzoeker
“Ik kreeg meteen een rode kaart’, verzuchtte mijn Ethiopische promovendus. “Europese studenten krijgen zelfs bijna nooit een gele!” In een kroeg in Addis Abeba had hij me net uitgelegd dat er tijdens zijn masterstage in Nijmegen een systeem was met gele en rode kaarten voor het zelfstandig gebruik van de ‘flowcytometer. Als je als student die kwetsbare apparatuur eenmaal verkeerd had behandeld of vies achterliet’, kreeg je een gele kaart. Een tweede keer kreeg je rood en mocht je alleen nog onder strikte begeleiding je metingen uitvoeren. Afrikaanse of Indiase studenten, zo vertelde hij, kregen bij hun eerste fout al rood terwijl Europese studenten herhaaldelijk fouten mochten maken voordat hun zelfstandigheid in twijfel werd getrokken.
Het verhaal van de promovendus gaf me een ongemakkelijk gevoel. Ik moest een verdedigende reactie onderdrukken. Ik had het voorval niet gezien, maar kon me eenvoudigweg niet voorstellen dat er aan mijn universiteit in Havanna aan de Waal op huidskleur of afkomst geoordeeld zou worden. Toch verzekerde mijn promovendus me dat veel internationale masterstudenten ervaarden dat er met twee maten gemeten werd. Huidskleur is wel een dingetje in de academische wereld. Al vele jaren. In 2011 sloeg een Science-publicatie over de invloed van etniciteit op het verkrijgen van onderzoeksfinanciering1 in als een bom. Bij 83.188 subsidieaanvragen bij de Amerikaanse National Institutes of Health (NIH) bleek het slagingspercentage van zwarte onderzoekers (16%) beduidend lager dan dat van witte collega’s (29%). Bij de gelukkige onderzoekers die financiering verwierven bleken zwarte en witte onderzoekers even productief, gemeten in het aantal publicaties, en waren onderzoekers met een Aziatische achtergrond (die ook een lagere slagingskans hadden) zelfs iets productiever. Met het schaamrood op de kaken zocht de NIH naar een oplossing voor een mogelijk racistisch element in het beoordelingsproces. Striktere en objectievere kwaliteitscriteria moesten het probleem oplossen. Verwarrend genoeg bleek dat niet het geval. Dit jaar bleek de kloof niet gedicht of zelfs maar verkleind te zijn.2 Zwarte onderzoekers houden een kleinere kans op financiering. Misschien komt het verschil door minder goed mentorschap of mindere sterke sociale en professionele netwerken, zo speculeerden de onderzoekers. Dat klinkt best aannemelijk. De academische wereld is immers een door-en-door witte wereld. In mijn onderzoeksgroep zijn zwarte promovendi weliswaar in de meerderheid, maar hoger op de academische ladder wordt het rap schrijnender: van alle hoogleraren aan het Radboud universitair medisch centrum is meer dan 99% wit. Dat voelt natuurlijk niet helemaal lekker. Hoewel de oplossing niet eenvoudig is, is het wel duidelijk een probleem. Het draagt bij aan de gapende kloof tussen universiteit en maatschappij en ik vind het gebrek aan lokale rolmodellen voor niet-witte onderzoekers uiterst gênant. Bij promotieplechtigheden van promovendi wil ik vanaf nu niet alleen op de man-vrouwverhouding letten, dat lukt meestal nog wel, maar ook op de kleurstelling. Nu opponenten tijdens de coronacrisis ook digitaal mogen bijdragen, ruik ik mijn kans: ineens is het veel eenvoudiger om uitstekende niet-witte onderzoekers vanuit het buitenland te laten bijdragen. Die Ethiopische promovendus met zijn rode kaart zal ook bij zijn afscheid van de universiteit van Nijmegen kleur zien!
Bronnen:
- Ginther, et al. Race, Ethnicity, and NIH Research Awards. Science 2011;333(6045):1015-9.
- Erosheva, et al. NIH peer review: Criterion scores completely account for racial disparities in overall impact scores. Science Adv. 2020;6(23):eaaz4868.