Onderzoekers van de COMBI-d- en COMBI-MB-studie beoordeelden of ctDNA-concentraties op baseline en tijdens behandeling met dabrafenib (plus trametinib) konden worden gebruikt als biomarker voor de overleving bij patiënten met BRAFV600-gemuteerd inoperabel of gemetastaseerd melanoom.
COMBI-d was een dubbelblinde, gerandomiseerde fase III-studie naar dabrafenib plus trametinib of placebo bij niet eerder behandelde patiënten met BRAFV600-mutatiepositief inoperabel of gemetastaseerd melanoom. COMBI-MB was een open-label, niet-gerandomiseerde, fase II-studie waarin dabrafenib plus trametinib werden beoordeeld bij patiënten met BRAFV600-mutatiepositief gemetastaseerd melanoom en hersenmetastasen.
In COMBI-d waren plasmamonsters vóór behandeling beschikbaar bij 345/423 patiënten (82%); plasmamonsters afgenomen tijdens behandeling (week 4) waren beschikbaar bij 53%. In COMBI-MB waren monsters voor en tijdens de behandeling beschikbaar van 38/76 patiënten (50%). Voorafgaand aan de behandeling werd ctDNA gedetecteerd bij 93% van de patiënten in COMBI-d en bij 89% van de patiënten in COMBI-MB. Wanneer beoordeeld als een continue variabele, was een verhoogde baseline BRAFV600-mutatiepositieve ctDNA-concentratie geassocieerd met een slechtere totale overleving (OS) (HR 1,13; p < 0,0001), onafhankelijk van de behandelgroep en LDH-concentratie op baseline (COMBI-d). Een ctDNA-afkapwaarde van 64 kopieën/ml werd gebruikt om patiënten in COMBI-d te classificeren als hoog of laag risico met betrekking tot de overleving (HR 1,74; p < 0,0001 voor PFS en HR 2,23; p < 0,0001 voor OS). Deze afkapwaarde werd vervolgens gevalideerd in het COMBI-MB-cohort (PFS: HR 3,20; p = 0,0047 en OS: HR 2,94; p = 0,016). In COMBI-d was een niet-detecteerbaar ctDNA in week 4 significant geassocieerd met een langere PFS en OS, vooral bij patiënten met een verhoogd LDH (HR 1,99; p = 0,027 voor PFS en HR 2,38; p = 0,0089 voor OS).
Bron: