Chinese onderzoekers concluderen in Nature Communications dat ctDNA een robuuste biomarker is voor risicostratificatie en vroege detectie van een recidief bij NSCLC-patiënten. De bevindingen suggereren bovendien dat postoperatieve ctDNA-analyse kan bijdragen aan het selecteren van patiënten voor adjuvante chemotherapie en zo overbehandeling kan tegengaan.
Adjuvante chemotherapie (ACT) na resectie van een niet-kleincellig longcarcinoom kan mogelijk bijdragen aan het elimineren van MRD en de overleving verbeteren. Er zijn echter aanwijzingen dat de voordelen van ACT beperkt zijn na complete resectie bij patiënten met vroegstadium NSCLC, terwijl de kans op bijwerkingen groot is. Het is dan ook van belang om biomarkers te identificeren waarmee patiënten geselecteerd kunnen worden voor ACT. In deze prospectieve cohortstudie werd, met behulp van ultradeep targeted next-generation sequencing (NGS), de klinische bruikbaarheid van ctDNA beoordeeld voor het bepalen van het recidiefrisico en het voorspellen van het effect van ACT bij 103 patiënten met gereseceerd NSCLC.
Zowel postoperatieve als post-ACT ctDNA-positiviteit was significant geassocieerd met een slechtere recidiefvrije overleving. Bij stadium II/III-patiënten had de groep die na de operatie ctDNA-positief was baat bij ACT, terwijl ctDNA-negatieve patiënten een laag risico op een recidief hadden, ongeacht behandeling met ACT. Tijdens surveillance ging ctDNA-positiviteit vooraf aan een radiologisch recidief, met een mediaan van 88 dagen. Met een gecombineerd model van longitudinale ctDNA-analyse en tijd-tot-recidief-data, kon nauwkeurig de postoperatieve recidiefstatus na 12 en 15 maanden worden voorspeld.
Deze bevindingen laten volgens de auteurs zien dat longitudinale ctDNA-analyse een veelbelovende biomarker kan zijn om MRD bij NSCLC te detecteren en het effect van ACT te voorspellen.