Bij patiënten met AML in eerste remissie was aanhoudende aanwezigheid van FLT3-ITD of NPM1-varianten in het bloed met een allelfractie ≥ 0,01% voorafgaand aan allogene hematopoëtische celtransplantatie, geassocieerd met een hoger relapsrisico en een slechtere overleving. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of routinematige DNA-sequencing de uitkomsten voor AML-patiënten kan verbeteren.
In deze retrospectieve observationele studie werden volwassen patiënten met FLT3-, NPM1-, IDH1-, IDH2- of KIT-geassocieerde AML geïncludeerd die tussen 2013 en 2019 hun eerste allogene hematopoëtische celtransplantatie ondergingen tijdens de eerste complete remissie. DNA-sequencing werd uitgevoerd op pretransplantatiebloed en klinische gegevens werden verzameld tot en met mei 2022. De primaire uitkomstmaten waren de totale overleving en de cumulatieve incidentie van relapsen. De dag van de transplantatie werd beschouwd als dag 0. Hazard ratio’s werden gerapporteerd met behulp van Cox proportional hazards regressiemodellen.
Van de 1.075 geteste patiënten hadden er 822 FLT3-ITD en/of NPM1-gemuteerde AML (mediane leeftijd 57,1 jaar; 54% vrouw). Onder de 371 patiënten in het ontdekkingscohort (transplantatie in de periode 2013-2017) hadden de 64 patiënten (17,3%) met persisterende NPM1– en/of FLT3-ITD-varianten in het bloed voorafgaand aan transplantatie, slechtere uitkomsten na transplantatie. Ook bij de 451 patiënten in het validatiecohort die in 2018 of 2019 een transplantatie ondergingen, hadden de 78 patiënten (17,3%) met resterende NPM1– en/of FLT3-ITD-varianten hogere relapspercentages na 3 jaar (68 vs. 21%; HR 4,32; 95%-BI 2,98-6,26; p < 0,001) en een slechtere overleving na 3 jaar (39 vs. 63%; HR 2,43; 95%-BI 1,71-3,45; p < 0,001).
Bron: