Italiaanse onderzoekers vonden een hoge incidentie (27,7%) van invasieve aspergillose bij ernstig zieke COVID-19-patiënten en concluderen in Clinical Infectious Diseases dat de overleving van deze patiënten 25% lager is dan die van patiënten die niet voldeden aan de criteria voor aspergillose.
In deze prospectieve multicenterstudie werd de incidentie van invasieve pulmonale aspergillose onderzocht bij 108 volwassen patiënten met ernstige COVID-19 die mechanisch werden beademd. Daarnaast werd de prognostische impact van verschillende definities van invasieve aspergillose beoordeeld. Alle geïncludeerde deelnemers ondergingen een screeningsprotocol dat bestond uit bronchoalveolaire lavage bij ic-opname (dag 0-2), op dag 7 (± 2) en in geval van klinische verslechtering. Monsters werden gebruikt voor galactomannan-bepaling en kweek. Om de prognostische impact van verschillende case definities te beoordelen, werden gevallen van COVID-19-geassocieerde pulmonale aspergillose (CAPA) volgens de recente consensusdefinities, en gevallen van putative invasieve pulmonale aspergillose (PIPA) volgens de AspICU-criteria, vergeleken.
30 patiënten (27,7%) kregen na een mediaan van 4 (2-8) dagen na ic-opname de diagnose probable CAPA. Kaplan-Meier-curves lieten een significant hogere 30-dagenmortaliteit zien bij patiënten met CAPA (44% vs. 19%; p = 0,002) of PIPA (74% vs. 26%; p < 0,001) ten opzichte van patiënten die niet voldeden aan de criteria voor aspergillose. De associatie tussen CAPA (OR 3,53; 95%-BI 1,29-9,67; p = 0,014) of PIPA (OR 11,60; 95%-BI 3,24-41,29; p < 0,001) en de 30-dagenmortaliteit werd bevestigd, ook na correctie voor confounders in een logistische regressieanalyse. Bij patiënten met CAPA die werden behandeld met voriconazol (13 patiënten; 43%) werd een trend voor een lagere mortaliteit (46% vs. 59%; p = 0,30) en een verlaging van de galactomannan-index in opeenvolgende monsters waargenomen.