De term ‘zorgtechnologie’ wekt misschien associaties op met imposante operatierobots, maar dat is te eendimensionaal, aldus reumatoloog prof. dr. Harald Vonkeman, hoogleraar Patiëntgerichte Gezondheidstechnologie aan de Universiteit Twente. Hij legt uit wat zorgtechnologie inhoudt en welke bijdrage innovatieve technologische oplossingen zoals apps, virtual reality en sensoren kunnen leveren aan de zorg voor patiënten.
Vonkeman stelt dat medici van oudsher proberen om uitkomsten te meten; ze zoeken naar variabelen die informatie bieden over de ziekte die behandeld wordt. “Dat zijn uitkomstgerichte en goed meetbare variabelen zoals temperatuur, lichaamsgewicht en bloeddruk. Die maken duidelijk hoe de ziekte zich gedraagt, maar het vertelt ons niets over de persoon met die aandoening. Daarvoor zijn variabelen nodig die vanuit het patiëntperspectief informatie geven; deze zijn vaak veel moeilijker meetbaar dan de klassieke biometrische variabelen. Denk bijvoorbeeld aan pijn, vermoeidheid, het hebben van beperkingen of kwaliteit van leven. De afgelopen 20 jaar zijn we echter steeds beter in staat gebleken om dergelijke zaken te meten. Vragenlijsten zijn hier bij uitstek geschikt voor; ze kunnen goed worden ingebouwd in de zorg om te kijken wat de relatie is met de klassieke biomedische uitkomsten en de ziekte die behandeld wordt. In toenemende mate is de beleving van de patiënt onderdeel geworden van de manier waarop wij kijken of hij of zij wel of niet beter wordt. Ook gebruiken we deze inzichten steeds vaker om samen met de patiënt tot keuzes over behandeling te komen.”
Patiëntgerichtheid in de zorg
Deze ontwikkeling heeft de zorg veel patiëntgerichter gemaakt. “Het helpt ons ook om persoonlijke behandeldoelen te stellen”, aldus Vonkeman. “Wij streven er niet per se naar om alleen een afwijking op een röntgenfoto kleiner te laten worden, maar meer om de kwaliteit van leven te verbeteren en klachten te verminderen. Behandelaren hebben geleerd om aan patiënten te vragen wat ze zelf willen. Wat is voor hem of haar nu belangrijk? Vervolgens kunnen we dan op zoek naar een behandeling waarmee het doel van de patiënt het beste gerealiseerd kan worden.” Er is een stap verder gegaan door uitkomsten te gebruiken om diverse behandelingen te vergelijken. “Het is zelfs ingezet om te zien of diverse centra betere of minder goede zorg bieden zodat we van elkaar kunnen leren.”
Uiteenlopende meetinstrumenten
Om patiëntgerichte uitkomsten zowel langdurig als op grote schaal te kunnen meten zijn er mettertijd meer instrumenten ontwikkeld. Het begon met papieren vragenlijsten die de patiënt moest invullen en per post opsturen. Daarna volgden touchscreens in de wachtkamer, websites en apps. “Interessant is dat mensen nu in toenemende mate zelf dingen meten. Dat kunnen heel gebruikelijke zaken zijn zoals hoeveel ze bewegen, wat ze eten en hoe vaak ze aan sport doen, maar ook ingewikkeldere dingen waar sensoren bij gebruikt worden”, legt Vonkeman uit. “Hartslag en bloeddruk, en zelfs een eigen hartfilmpje behoren inmiddels tot de mogelijkheden. Dergelijke informatie proberen behandelaren steeds meer toe te voegen aan de andere data. Dit betekent een combinatie van metingen uit het medische domein met metingen vanuit het patiëntperspectief zoals vragenlijsten. Ook metingen die patiënten zelf willen toevoegen horen daarbij, en gezondheidstechnologie gaat daar een steeds grotere rol in spelen.”
Laagdrempelige methodes
Misschien ligt het voor de hand om bij zorgtechnologie te denken aan ingewikkeld uitziende apparaten in ziekenhuizen zoals dure operatierobots, maar dat beeld is inmiddels achterhaald. Relatief eenvoudige en kleine toepassingen zoals apps of sensoren vallen er immers ook onder. “Deze meetinstrumenten kunnen vanuit de zorg komen maar dat hoeft niet”, stelt Vonkeman. “Mensen kunnen ze ook zelf aanschaffen en doen dat ook in groten getale. Het zijn allemaal technologische middelen die ons in staat stellen om de zaken die we willen meten op een makkelijkere manier te meten. Daar vallen inmiddels ook dingen uit het klassieke medische domein onder, zoals bloedafname. Moesten patiënten dit vroeger op locatie doen, nu experimenteren we met een paar druppels bloed op een filtreerpapiertje dat opgestuurd wordt.” Er zijn apps waarmee vragenlijsten veel makkelijker kunnen worden uitgevraagd, onder andere met behulp van algoritmes zodat niet meer de hele vragenlijst doorgewerkt hoeft te worden maar er meer accuraat een inschatting kan worden gemaakt van wat relevant is voor het individu op een zeker moment. Daarnaast zijn er devices die weer andere informatie kunnen meten zoals stappentellers, sensoren, wearables of meters die in huis zijn ingebouwd en waarmee men een idee krijgt van allerlei factoren die invloed kunnen hebben op de gezondheid. Zo is bekend dat depressieve mensen veel langer in bed blijven liggen. Sensoren kunnen een indruk geven hoe het met iemand gaat, afgaande op de tijd die in bed wordt doorgebracht. De duur en kwaliteit van slaap is toch al iets wat veel mensen nu zelf meten. “Dat zijn relatief nieuwe biometrische gegevens die we nog niet goed weten in te passen in de medische data. Andere goede voorbeelden zijn stemanalyse of analyse van iemands toetsenbordaanslagen”, aldus Vonkeman.
Monitoren op afstand
Momenteel lopen er diverse experimenten waarbij gekeken wordt of patiënten goed op afstand gemonitord kunnen worden en of dit het klassieke consult kan vervangen. Daarmee zou de efficiëntie voor zowel de zorg als de patiënt verbeterd kunnen worden. Vonkeman: “Normaliter laat ik patiënten 3-4 maanden na een eerste consult terugkomen. Dit proces wordt echter puur gestuurd vanuit de zorg: er ligt geen intrinsieke reden aan ten grondslag. Voor de patiënt is zo’n vast terugkeermoment niet ideaal. Misschien heeft de patiënt geen last, maar een paar weken eerder of later juist wel. Door monitoring op afstand kunnen we onder meer patiënten laten bepalen wat wél het ideale moment is voor een bezoek aan de behandelaar.” Dit wordt op diverse manieren gedaan: via een app kan de patiënt een afspraak op een geschikt moment maken, terwijl behandelaren op afstand kunnen opmerken dat sommige dingen niet goed of goed genoeg gaan. “Als we zien dat iemand bijvoorbeeld veel minder beweegt, kunnen we contact zoeken via telefoon of videobellen met eventueel een extra vragenlijst om te kijken wat daarvan de reden is en advies geven.”
Toekomst is dichtbij
In de toekomst zal patiëntgerichte technologie volgens Vonkeman een steeds belangrijkere rol gaan spelen. “Daar kan men zich niet vroeg genoeg bewust van zijn. We zien enorm veel ontwikkeling op dit gebied; gezondheidstechnologie biedt steeds meer mogelijkheden voor diagnostiek, communicatie en behandeling. Tegelijkertijd leidt mijn generatie medisch specialisten op met de middelen waarmee we zelf ook hebben geleerd. Heel gek natuurlijk. Ga maar na: de stethoscoop is in 1816 uitgevonden, en toch blijven we die gebruiken ondanks alle moderne scanners.” Vonkeman is ervan overtuigd dat de mensen die hij opleidt, meer bekend zijn met de nieuwste mogelijkheden. “Ik weet 100% zeker dat zij gebruik zullen maken van artificiële intelligentie en algoritmes om betere, patiëntgerichtere behandelingen te kiezen. De hoeveelheid informatie is zó groot, dat je dat als mens niet alleen kunt, daar is computerinformatie bij nodig.” In het verlengde daarvan ziet Vonkeman de noodzaak tot moderniseren van de medische opleidingen. “Zij moeten in deze technologische ontwikkelingen worden meegenomen en hierin moderniseren.” Daarom probeert Vonkeman onder meer artsen en technische wetenschappers bij elkaar bij te brengen zodat er als het ware een kruisbestuiving plaatsvindt. Voor wie denkt dat hierbij slechts een rol is weggelegd voor de bouwers van de hulpmiddelen, of dat nu devices of computerprogrammatuur is, komt bedrogen uit. “Dit bestrijkt het hele kennisspectrum dat we hier in Twente in huis hebben, zoals de afdeling psychologie waar men gezondheid in relatie tot het omgaan met klachten bekijkt tot de nanotechnologie waar men nadenkt over nanodeeltjes in de bloedbaan. Het is een enorm divers veld. Het is geweldig om als medisch specialist hier een leerstoel te hebben: er is zó veel kennis.”
Virtual reality om pijnstillergebruik terug te dringen
“Wij ontwikkelen manieren waarbij technologie wordt ingezet om behandeling te geven. Op de klassieke manier worden pijnklachten behandeld met pijnstillers. Dat werkt wel of niet. Werkt het niet, dan geven we zwaardere pijnstillers. Inmiddels is echter bekend dat een heleboel soorten pijn helemaal niet zo goed reageren op klassieke pijnstillers, dat pijnstillers in sommige situaties niet nodig zijn en dat een aantal pijnstillers helemaal niet zo goed zijn. We kijken nu of we ook in dit soort domeinen technologie kunnen inzetten om te proberen pijn te beïnvloeden met virtual reality (VR). Het was al langer bekend dat VR kan worden gebruikt om mensen te helpen bij het ondergaan van ingrepen door ze af te leiden en spanning weg te halen door het geven van ontspanningsoefeningen. Ook voor chronische pijn bekijken we nu of we mensen meer een gevoel van controle terug kunnen geven. Mensen met chronische aandoeningen hebben vaak het gevoel dat hun leven beheerst wordt door hun klachten en dat ze er geen controle over hebben. Met VR-programma’s kunnen mensen getraind worden om meer regie te krijgen. Dit lijkt best goed te werken. We zijn nu bezig met het opzetten van onderzoek om te zien of we een deel van het gebruik van pijnstillers kunnen terugdringen en vervangen door VR.”