Patiënten geïnfecteerd met hepatitis delta (HDV) genotype 5 lijken een betere prognose te hebben, met minder episodes van hepatische decompensatie en een betere respons op behandeling met peginterferon, ten opzichte van patiënten geïnfecteerd met HDV genotype 1.
Deze retrospectieve studie was gericht op het identificeren van risicofactoren geassocieerd met ziekteprogressie en op het beter karakteriseren van klinische verschillen en de behandelrespons bij HDV genotype 1 en 5. Daartoe werden tussen 2005 en 2016 4.977 HBsAg-positieve patiënten in King’s College Hospital in London gescreend op anti-HDV-IgG. Patiënten werden geëxcludeerd als de follow-up < 6 maanden was en als ze een HCV- en/of hiv-co-infectie of een acute HDV-infectie hadden. In totaal werden 107 patiënten (gemiddelde leeftijd 36,0 jaar, 57% man) gevolgd voor een mediane periode van 4,4 jaar (bereik 0,6-28,1 jaar). Van hen was 64% van Afrikaanse en 17% van Europese afkomst en 28% van de patiënten had cirrose bij het eerste bezoek. 43% van de patiënten had een actief replicerend HDV (anti-HDV-IgG+, anti-HDV-IgM+ of HDV-RNA+) en 57% van de patiënten werd geclassificeerd als ‘HDV exposed’ (anti-HDV-IgG+, HDV-RNA-). Patiënten met een actief replicerend HDV ontwikkelden vaker levercomplicaties ten opzichte van patiënten die waren blootgesteld aan HDV, maar bij wie geen HDV-RNA werd gedetecteerd (p = 0,002), hoewel er geen verschillen in baseline-kenmerken werden waargenomen. HDV-patiënten met genotype 5 ontwikkelden minder vaak cirrose of hepatische decompensatie ten opzichte van patiënten met genotype 1. 24 patiënten werden behandeld met peginterferon en de respons op behandeling was significant beter bij patiënten geïnfecteerd met genotype 5 (10% GT1 vs. 64% GT5; p = 0,013).
Bron: